Honderd jaar geleden wist je perfect waar een job voor stond. Een mijnwerker boorde naar steenkool, een landbouwer verbouwde gewassen. Vandaag hebben we executive managers, business consultants en B2B-marketeers; mensen waarvan we totaal geen idee hebben waarmee ze bezig zijn, behalve dat ze graag een maatpak dragen. De ronkende titels op hun blitse naamkaartjes scheppen hoge verwachtingen, maar hun dagelijkse activiteiten zijn vaak ontnuchterend: als ze niet bezig zijn met de laatste Netflix-reeks te downloaden, bereiden ze het zoveelste motivatieseminarie in de Ardennen voor of werken ze aan powerpointpresentaties die niemand interesseren. Overdrijven we? David Graeber, professor aan de London School of Economics, denkt alvast van niet. Hij vogelde uit dat slechts 25% van de beroepsbevolking iets tastbaars produceert. Bij de rest is het doel van de arbeid nogal flou. Die mensen vergaderen, plannen, rapporteren en structureren. Of ze plannen de structureringen. Of ze vergaderen over de plannen van de structureringen. Hun activiteiten staan mijlenver van het reële productieproces van goederen en diensten. Volgens David Graeber hebben ze een bullshit-job. Sommige jobs zijn voor een deel bullshit, andere banen zijn dat volledig. “Een wereld zonder leerkrachten of dokwerkers, en we zouden snel in de problemen geraken, maar het valt te betwijfelen of de mensheid zou lijden onder het verdwijnen van telemarketeers, verzekeringsexperts en bedrijfsrevisoren,” zegt Graeber. “Neem nu bedrijfsadvocaten, die zijn er enkel omdat een ander bedrijf er één heeft. Het is zoals het leger: als één land beslist om militairen in te schakelen, moet de rest volgen, maar eigenlijk zijn ze niet nodig. Een tweede categorie jobs die overbodig is, zijn de pro forma knechten. Die bestaan enkel omdat ze iemand anders belangrijk moeten doen lijken. Je moet er zo één in je bedrijf hebben, anders ben je geen echte CEO. Ik heb het over receptionistes die één telefoontje per dag opnemen of secretaresses wier enige taak erin bestaat de spam uit de mailbox van hun baas te filteren.” In het middenkader situeert zich volgens Graeber de ergerlijkste bullshit-job-categorie: de task managers. “Ze zijn aangesteld om ervoor te zorgen dat hun teamleden werken, terwijl die mensen dat al uit zichzelf doen,” zegt Graeber. “De ergste soort omdat ze de rest infecteren met hun bullshit. Omdat de manager wil aantonen dat z’n baan wél nut heeft, gaat hij z’n teamleden extra werk geven. Vaak moeten die mensen zinloze verslagen en rapporten schrijven.” In de hogere kaders vind je dan weer de strategy consultants en de creative directors… “De kletsende klasse,” noemt columnist Peter De Waard ze in de Volkskrant. Volgens hem excelleren ze vooral in de media. Dat ze daar in bullshit-jobs grossieren, kan je soms al uit het organigram opmaken. Zo stelde VTM in 2006 niet één, maar twéé programmadirecteurs aan: drie jaar lang mochten Jan Segers en Laurens Verbeke elkaars handje vasthouden om dezelfde job uit te oefenen. Tot ineens Verbeke van het toneel verdween en Jan Segers alleen programmadirecteur werd. Segers vervulde zijn functie nog jaren met brio, waarbij we ons dus afvragen: waarom stelt VTM twee mensen aan als iemand het makkelijk alleen kan?
Bullshit-jobs zijn volgens Graeber het gevolg van het niet realiseren van de voorspelling van de beroemde econoom John M. Keynes. Die beweerde in 1930 dat op het eind van de 20e eeuw een 15-urenwerkweek voldoende zou zijn om in al onze materiële behoeftes te voorzien. De technologische vooruitgang zou het productieproces versnellen waardoor we in plaats van een weekend rust, maar liefst vijf dagen in onze hangmat konden liggen. Helaas is het ons zo niet vergaan. “Toch had Keynes gelijk,” zegt Graeber. “Vijftien uur volstaat om met onze technologie alles te produceren. Dat dit niet gebeurt ligt aan de manier waarop de technologie wordt aangewend. Productieprocessen worden zodanig ‘georganiseerd’ dat ze ons net méér doen werken. Dit druist echter in tegen de basisprincipes van onze Westerse economie, waarbij het de bedoeling is om tegen zo’n laag mogelijke loonkost maximale winst te maken. In socialistische of communistische regimes haalt de bureaucratie het wel eens van de efficiëntie, maar in een kapitalistisch systeem is dit uit den boze. Er is dus iets anders aan de hand.” Graeber zijn frank viel toen hij de technologische vooruitgang van de voorbije vijftig jaar bestudeerde. In het midden van vorige eeuw werden nog nuttige zaken als de wasmachine, de pil en de koelkast uitgevonden, nu ontwikkelen de bollebozen van Harvard logaritmes die je consumentengedrag voorspellen aan de hand van je Facebook-wall. Graeber is dan ook ontgoocheld in de resultaten van de technologische vooruitgang. “Waarom hebben we nog geen vliegende auto’s om files te vermijden? En waarom doen androïden ons werk nog niet? Innovatie dient niet om mensen een gemakkelijker leven te bezorgen. Er is nog steeds geen medicijn om kanker te genezen. De grote succesnummers van de pillenindustrie zijn rilatine, prozac en Zoloft; medicijnen die ervoor zorgen dat we in een prestatiegerichte maatschappij niet compleet kierewiet draaien.” Volgens Graeber is dit het gevolg van manipulaties van de heersende klasse in de jaren ‘60. Toen de flowerpower voet aan de grond kreeg, zijn politici in een kramp geschoten. Men had geen zin in een samenleving van rondlummelende, joints rokende, hippies. Dat heeft de technologische ontwikkeling in een bepaalde richting gestuurd. ‘Als we alle arbeiders door robots gaan vervangen, dan creëren we werklozen en gaan er nog meer van die langharige nietsnutten rondlopen,’ dacht men. Aan het arbeidsethos mocht niet geraakt worden. “Als je niet werkt, ben je een parasiet en verdien je geen goed leven. Dat was het idee en deze moraal geldt nog steeds,” zegt Graeber. Deze samenzweringstheorie klinkt spectaculair maar is niet onlogisch. De geschiedenis leert ons dat een bevolking met veel vrije tijd voor een maatschappij ontwrichtend kan werken – getuige de Provo’s en andere anarchistische bewegingen in de jaren ’60. Werken disciplineert de mens, en de heersende machten hebben niks liever dan mensen die gedisciplineerd in het gareel lopen. Volgens Graeber willen de machtshebbers geen volk dat een gelukkig leven met veel vrije tijd leidt. Ze willen gewoon dat we onze nestel blijven afdraaien. “Niet wat we met werk realiseren is belangrijk, maar het werken an sich,” zegt Graeber. “Hierdoor zijn bullshit-jobs ontstaan.” De antropoloog wil ze de schop op, maar dan zullen veel mensen wel hun inkomen verliezen. De oplossing zit echter in zijn achterzak: het gewaarborgd basisinkomen.
We toetsten Graebers theorie af bij twee economen. Volgens Ivan Van de Cloot lijdt Graeber aan een elitair en verouderd wereldbeeld. “De elite heeft steeds de neiging om haar voorkeuren op te dringen aan anderen. Graeber wil dat mensen meer vrije tijd hebben, maar de mensen maken hun keuzes zelf. Het interesseert hen niet om elke dag naar de opera te gaan of om als een kluizenaar te leven. Veel mensen willen net hard werken om die tweede auto of nieuwe keuken te kunnen betalen. Graeber gaat er ook vanuit dat een we in een perfecte wereld leven, maar mensen zijn niet onfeilbaar. Ze maken fouten en belazeren elkaar, dus is er nood aan advocaten, bedrijfsrevisoren en gerechtsdeurwaarders. We leven in een maatschappij van vraag en aanbod. En dan geldt maar één ding: follow the money. Wanneer iemand bereid is om voor diensten te betalen, ontstaat een inkomen voor een ander. Of de elite daar nu op neerkijkt of niet. ” Ook Geert Noels staat sceptisch tegenover Graeber zijn analyse. “Niemand is bereid om de factuur voor bullshit te betalen, dus de bullshit-jobs filteren zichzelf eruit. Tenzij je die kunstmatig in leven houdt. Volgens mij situeren bullshit-jobs zich vooral in wat ik zombiebedrijven noem. Bedrijven die geen winst meer maken, maar door subsidies of lage rentes toch niet uit de markt geknikkerd worden. Ik denk dan aan sommige banken en overheidsinstellingen waar de bureaucratie nog steeds weelderig tiert. Mochten Amazon of Google een bank beginnen, het zou er een pak efficiënter aan toe gaan. De toename van bullshit-jobs is wellicht de reden waarom, ondanks de technologische vooruitgang, al jaren de productiviteit niet meer stijgt. Anderzijds vraag ik me af of het niet wenselijk is dat we als werknemer wat marge hebben. Stel je eens voor dat je een hele week full force moet werken. Dat gebeurt zelfs met machines niet, die hebben ook reserve. Ik ben er dus eigenlijk niet tégen. Mensen met ‘bullshit-jobs’ – ik noem ze liever jobs met ruis of lucht op – blijven in het productieproces zitten. Dat lijkt me nog altijd beter dan werkloos zijn. Zolang de lucht niet te fors gebakken is, of fors gesubsidieerd is, kan ik ermee leven. Liever bullshit-jobs dan bullshit-basisinkomens.”