Un costaud, zo noemen ze in Frankrijk kerels als Jacky Durand. Groot, breed geschouderd en handen als kolenschoppen. Wanneer ik hem op het terras van brasserie Versailles de hand schud, voel ik mijn vingerkootjes kraken. “Dat is mijn tweede thuis,” zegt hij, wijzend naar het hotel aan de overkant van de straat. “Voor mijn commentator-job bij Eurosport, verblijf ik zo’n vijf maanden per jaar in Parijs. De andere helft van het jaar vertoef ik met mijn gezin op het eiland Mauritius. Mijn vrouw geeft er dansles, maar ik doe er geen klop. Mijn enig tijdverdrijf is er golfen. Aanvankelijk vond ik het een sport voor de bourgeoisie en oudjes, maar nu ben ik bezeten door het spelletje. Tijdens de Tour de France sta ik elke morgen om zes uur op voor een partijtje.”
Fietsen, dat doet Jacky Durand niet meer. “De laatste keer dat ik op een koersfiets zat, was zeven jaar geleden. Ik had toen al tien jaar geen fiets meer aangeraakt. Een zatte avond met vrienden bracht daar verandering in. ‘Jacky, het is twintig jaar geleden dat je de Ronde van Vlaanderen gewonnen hebt. Wedden dat je hem zelfs bij de wielertoeristen niet kan uitrijden?’ De dag nadien realiseerde ik me dat je best niet onvoorbereid aan een rit van 250 km begint. Ik heb er toch zes maanden voor getraind. Mijn doel was om op geen enkele helling af te stappen en dat lukte me ook. Na de finish heb ik mijn fiets langs de kant gezet en nooit meer aangeraakt. Mooi dat ik het met de Ronde heb kunnen afsluiten. De cirkel is rond.”
Er valt me iets op. Consequent spreekt de Fransman onze mooiste klassieker op zijn Vlaams uit: geen Tour des Flandres, maar de Ronde. Het respect voor de koers die zijn leven veranderde is groot. Dat bleek al in 1992 op het podium in Meerbeke. ‘Ik win liever de Ronde dan Parijs-Roubaix,’ zei hij in de microfoon van Mark Vanlombeek. Bij onze zuiderburen fronsten ze de wenkbrauwen. “Ik meende dat ook,” zegt Jacky. “De Ronde was een mythe. Ik kon die koers niet winnen. Parijs-Roubaix ooit misschien wel, maar nooit de Ronde van Vlaanderen. Dat was voor een Fransman onmogelijk. Althans dat beweerden mijn collega’s. ‘Het is een gekkenhuis daar in Vlaanderen. Het regent er constant, de kasseien liggen spekglad. En dat draaien en keren is enkel voor Hollanders en Belgen weggelegd. Ze zijn dat wringen gewoon en rijden de rest de gracht in. Je moet uit dat mierennest wegblijven,’ zeiden mijn ploeggenoten. De geschiedenis gaf ze gelijk, want het was van 1956 geleden dat een Fransman – Jean Forestier – de Ronde won.”
Dat Forestier in 1992 een Franse opvolger zou krijgen, geloofde niemand. Al zeker Castorama-ploegdirecteur Cyrille Guimard niet, want hij stuurde een B-ploeg naar de Ronde Van Vlaanderen. Hijzelf trok met zijn betere renners zoals – Frederic Moncassin en Jean-Cyriel Robin – naar de Grand Prix de Rennes, een tweederangskoers in Bretagne. “De renners van Castorama die in Sint-Niklaas aan de start stonden, waren gestraft of uit vorm. Ik was de enige die goesting had om te koersen. Het jaar voordien had ik ondervonden dat die kasseihellingen me wel lagen. Alleen had ik me laten wegdrummen in de zenuwachtige aanloop naar de Oude Kwaremont. Ik was uit positie en gaf op bij de tweede bevoorrading. Dat zou me nu niet meer overkomen. Ik wou anticiperen. Ik had me voorgenomen om voor de heuvelzone te demarreren, zo ontsnapte ik aan het gedrum in het peloton en kon ik met wat geluk in een goede positie het tweeluik Oude Kwaremont – Paterberg afsluiten.”
Durand nipt even van zijn expresso. Ja, hij kan zijn medevluchters nog bij naam noemen: Patrick Roeland, Hervé Meyvisch en Thomas Wegmüller. “Er werd het eerste uur gigantisch snel gekoerst. Pas na veertig kilometer geraakten we weg, en dan nog moesten we vechten voor elke seconde. Dat duurde zeker twintig kilometer. En toen begon het tijdverschil ineens zeer snel op te lopen. Eén minuut werd twee. Twee werden er vijf. Vijf werden er tien.”
Toen de rechtstreekse uitzending op televisie begon, wisten de Vlaamse koersliefhebbers niet wat ze zagen. Na amper honderd kilometer koers hadden de vier vluchters 22 minuten voorsprong. Twee-en-twintig! En het verschil had nog kunnen oplopen. “We kregen lang geen tijdsmetingen door. Door een verkeersinfarct geraakten de sportbestuurders, de ardoisier en tv-motards niet bij ons. Hierdoor reden we een beetje als kippen zonder kop rond. Maar ook toen het tijdsverschil bevestigd werd, was er geen haar op mijn hoofd dat dacht om voorop te kunnen blijven. ‘On va aller loin,’ dat was het enige dat in me op kwam. Ik was al blij dat ik de koers zou uitrijden. Met wat geluk zat er misschien een goed resultaat in. In de eerste dertig of zo. ”
Maar de kopgroep had een geheim wapen: Thomas Wegmüller. Vier jaar eerder had de Duitser de wielerwereld verbaasd door in Parijs-Roubaix een monsterontsnapping van 220 kilometer tot een goed einde te brengen. Dat hij de zege aan Dirk Demol moest laten, deerde hem niet. ‘De man had een bizarre kijk op koersen. Het was hem meer te doen om het peloton te kloppen, dan zelf te winnen,’ zei topfavoriet Edwig Van Hooydonck er later over. ‘We waren dus eigenlijk gewaarschuwd en hadden hem nooit mogen laten rijden.’
Op de Kruisberg, op 90 km van de streep had het viertal nog een kwartier voorsprong, op vijftig kilometer van de meet waren het er nog acht. Maar door het gebeuk van Wegmüller vallen er vooraan slachtoffers: eerst Roeland op de Berendries en in de Tenbossestraat kraakt ook Meyvisch. Ook Durand moet alle zeilen bijzetten om de Duitser te kunnen volgen. “Op de Eikenberg had ik al eens een paar meter moeten prijsgeven. Op vijftig kilometer van de finish zat ik helemaal stuk. Ik was ervan overtuigd dat ik op de Muur zou lossen, maar tot mijn verbazing kon ik makkelijk volgen. Ik vond mijn tweede adem. Toen ik aan de voet van de Bosberg kwam, zag ik in een flash de beelden van het jaar voordien: Van Hooydonck die aan de tweede elektriciteitspaal zijn verschroeiende demarrage plaatste. Op exact dezelfde plaats ben ik weggesprongen. Een beetje minder snel dan Edwig, maar toch voldoende om Wegmüller te lossen. Toch dacht ik nog niet aan de overwinning. Ik wist dat de echte kampioenen – Van Hooydonck, Kelly en Fondriest – in aantocht waren. Uiteindelijk heb ik maar twintig seconden verloren in de laatste vijftien kilometer. Ik vloog op adrenaline en draaide een 53/12 rond. Maar winnen, daar durfde ik nog steeds niet aan denken. Tot sportdirecteur Eddy Merckx in de slotkilometer zijn autoraampje opendraaide. ‘Petit, tu vas gagner le Tour des Flandres,’ zei hij. Dat was God die me toesprak. Dus moest het wel waar zijn. Ik denk dat ik ineens nog drie kilometer per uur rapper reed.”
Jacky glimlacht, wrijft over zijn gespierde armen. “Mijn haren komen er nog van recht. Ach, ik heb toen enorm veel geluk gehad. Om te beginnen was er de valpartij van Thierry Marie tijdens de laatste rit van de Driedaagse van de Panne. Hij zou in onze ploeg als kopman in de Ronde Van Vlaanderen uitgespeeld worden. Door zijn uitschakeling mocht ik voor eigen rekening rijden, anders had ik voor hem moeten knechten. Vervolgens profiteerde ik van de rivaliteit tussen de ploeg van Jan Raas (Buckler) en die van Peter Post (Panasonic). Beiden hadden een topfavoriet in hun rangen: Van Hooydonck voor Buckler, Fondriest bij Panasonic. Maar ze gunden elkaar het licht in de ogen niet. ‘Urenlang was het hetzelfde liedje. Jullie rijden niet? Dan wij ook niet.’ En de twee andere favorieten Sean Kelly en Guido Bomtempi hadden met Wegmüller en Meyvisch een ploegmaat in de ontsnapping, dus die hun ploegen wilden ook niet meerijden. Zo konden we 22 minuten uitlopen. Achteraf zat het er bij die topploegen bovenarms op. Sean Kelly heeft Wegmüller na de aankomst voor het vuil van ’t straat uitgescholden. ‘Waarom heb je op kop gereden? Ik zat bij de achtervolgers. Je vertrekt met een bleu en je wint niet eens? Je bent een volstrekte nul.’ Kelly, die nooit de Ronde won, heeft dat zijn ploegmaat nooit vergeven. Onlangs kwam hij er bij mij eens op terug: ‘Toen ik Wegmüller naast je op het podium zag lachen, kon ik hem wel vermoorden.’”
Durand wist met zijn geluk geen blijf, maar vond weinig zielen om zijn vreugde te delen. Zowel in de Vlaamse huiskamers als in de straten van Ninove heerste een begrafenisstemming. “Toen ik over de meet reed was het muisstil. Niemand applaudisseerde. Dat gezicht van Van Hooydonck op het podium vergeet ik nooit meer. Ik had goesting om me te excuseren. Ik voelde me schuldig tegenover de favorieten. Toen ik drie dagen later het startblad in Gent-Wevelgem ging tekenen, stak ik me voor hen weg. Edwig Van Hooydonck, Johan Museeuw, Frans Maassen en Johan Capiot zijn toen op me afgestapt om me te feliciteren. ‘Je hebt met de pedalen gewonnen, je was de sterkste,’ zeiden ze. Ik voelde dat ze het meenden. Toen besefte ik voor het eerst dat ik iets bijzonders gerealiseerd had. Alleen vond de Franse pers dat niet. Ik kreeg een halve pagina in L’Equipe, maar over Gilbert Duclos-Lassalle die een week later Parijs-Roubaix won, geraakten ze weken niet uitgepraat. Ik voelde dat ik als ééndagsvlieg beschouwd werd, voor hen was ik een nieuwe Dirk Demol. Daarom reageerde ik nogal giftig toen ik een jaar later Frans kampioen werd. ‘Goh, de Ronde winnen en Frans kampioen worden, dat stelt allemaal niet zoveel voor,’ zei ik tegen de journalisten op het podium. “
Jacky grijnst. Zijn helderblauwe ogen knallen uit zijn bruingebrande kop. “Ik heb nog een primeur voor je,” zegt hij. “Het heeft geen haar gescholen of ik was in de Ronde van 1992 niet gestart. De dag ervoor had ik mijn schoenplaatjes vervangen. Wat ik niet wist was dat ik te lange vijzen had gebruikt. Een half uur voor de start, toen ik mijn schoenen wou aandoen, voelde ik dat er vier pinnen doorheen de zool in mijn voet prikten. Onmogelijk om mee te fietsen. Mijn mecanicien had echter geen kortere schroeven bij, dus ik in paniek. Als een gek ben ik alle rennersbussen afgelopen. Niemand kon me helpen, tot ik bij de laatste bus – die van Helvetia – La Suisse – kwam. Zij hadden de korte vijzen die ik nodig had. Pas vijf minuten voor de start waren mijn schoenen in orde. Je ziet, de geluksfee had ik die dag écht wel aan mijn kant.”
Dat Jacky Durand géén Dirk Demol is, blijkt uit het vervolg van zijn palmares: twee keer nationaal kampioen, de klassieker Parijs-Tours, drie etappes in de Tour de France, de gele trui, leider in de Vuelta. Maar in zijn perceptie verdwijnt alles in het niets met die ene dag in april. “De Ronde Van Vlaanderen is gewoon de mooiste koers ter wereld. Je bent in le pays de vélo. Die massale volkstoeloop, dat vind je nergens anders. Elke renner wil daar ooit aan de start staan, als gekken zie je ze nu selfies op het podium maken, met de massa in de achtergrond. Ik word ook meer herkend in Vlaanderen dan in Frankrijk. Als ik naar de Ronde kom, wijzen de vaders me aan en zeggen tegen hun kind: ‘Dat is Jacky Durand, hij won de Ronde.’ Ik voel meer respect bij jullie. Na een snelheidsovertreding werd ik eens in Halle door een politiepatrouille tegen gehouden. ‘Jacky Durand? De renner?’ vroeg de agent terwijl hij mijn identiteitskaart bekeek. ‘Je hebt toch de Ronde gewonnen, hé? Allee, rij maar door, maar doe wel voorzichtig.’ Dat heb ik in Frankrijk nog niet meegemaakt.”
Er is nog een reden waarom de Vlaming Jacky Durand in zijn hart draagt. Toen in 2010 Tom Boonen door Fabian Cancellara in de Ronde Van Vlaanderen vernederd werd, lanceerde Durand een paar maanden later een filmpje op internet. ‘Cancellara n’a pas tout dit’ werd ondertussen al meer dan een miljoen keer bekeken en voedt de speculatie dat de Zwitser een motortje in zijn frame had zitten. “Tijdens de Ronde stelde ik me als commentator geen vragen. Het verbaasde me een beetje dat Tom Boonen in topvorm zo uit het wiel werd gereden, maar dat is nu eenmaal koers. Pas nadien merkte ik een paar bizarre zaken op: Matti Breschel die wanhopig naar zijn mecanicien in de volgwagen van Saxo Bank zocht en Cancellara die op een fiets zonder nummerplaatje reed en een paar kilometer verder ineens weer mét. Toevallig een paar kilometer voor de Molenberg waar hij zijn demarrage plaatste. Ik raakte geïntrigeerd door die fietswissel. Normaal geef je in volle finale een defecte fiets af en rij je verder met je reservefiets. Ik wou weten wat er exact gebeurd was. En omdat ik mezelf een beetje als journalist beschouw, wou ik dat mysterie graag voor de kijkers oplossen. Gelukkig houden we bij Eurosport alle beelden bij en kon ik die achteraf analyseren. Toen heb ik ontdekt dat Cancellara in Mater zijn oorspronkelijke fiets heeft afgegeven om er een paar kilometer verder weer op te springen. Dat kon enkel omdat een mecanicien met zijn oorspronkelijke fiets een lus in het parcours had doorgesneden. Wie de beelden ziet, kan bijna niet anders dan concluderen dat die fietswissel op voorhand was afgesproken. Waarom, dat weet ik niet.” Het blijft even stil, Durand grijnst. “Ik kan niet bewijzen dat er op dat moment een batterijwissel heeft plaatsgevonden. Ik zal dus ook nooit beweren dat Cancellara met een motor reed. Maar ik vind het wel bizar dat de ploegleiding van Saxo Bank nooit met een verklaring is gekomen. Ze hebben zichzelf verdacht gemaakt. Ze konden er zich nochtans makkelijk uitlullen: ‘Fabian had een probleem met zijn versnellingsapparaat. Hij wou absoluut op zijn oorspronkelijke fiets doorrijden, dus moesten we hem zo snel mogelijk zien te repareren. In een wagen is dat niet makkelijk. We wisten dat we in Mater het parcours konden afsnijden, dus besloten we de fiets langs de kant van de weg te herstellen. Onze mecanicien is op de fiets zo snel mogelijk naar de kerk van Mater gereden, waar hij net op tijd was om hem terug aan Cancellara te geven.’ Ook al was het filmpje een wereldwijde hit, toch vond niemand van de ploegleiding het nodig om te reageren. Fabian Cancellara wel. Hij was not amused. Nadat hij een tijdrit in de Tour had gewonnen, kwam hij me opzoeken. ‘Heb je me daarnet zien rijden? Weet je waar mijn motortje zit? ‘Hier!’ En hij sloeg op zijn benen. (fijntjes) Vreemd, want ik heb het woord ‘motor’ in het filmpje niet uitgesproken. Maar ook hij heeft me niet uitgelegd wat er achter die fietswissel zat. Het blijft een mysterie. Net als wat er gebeurd is met zijn fiets waarmee hij Parijs-Roubaix won. Die bleek na de aankomst ineens te zijn verdwenen.”
Jacky Durand heeft het zelf ook niet altijd eerlijk gespeeld. In 2013 bekende hij epo-gebruik. Zijn naam prijkte tussen de 44 renners die in de Tour van 1998 positief werden bevonden. Dat bleek toen oude urinestalen opnieuw werden geanalyseerd. “Midden in de jaren ’90 voelde ik aan dat er iets niet meer klopte. Medische testen toonden aan dat ik als renner steeds sterker werd, maar toch gingen mijn uitslagen achteruit. Dat demotiveerde. Temeer omdat de Franse pers maar bleef schrijven dat we te weinig trainden en ons beter konden spiegelen aan de Italianen. Die waren véél meer met hun vak bezig. Yeah, right. Uiteindelijk ontdekte ik waar de klepel hing en dan heb je twee keuzes: meedoen of je verder belachelijk laten maken. Wist je dat de renners zèlf het initiatief genomen hebben om die urinestalen aan de UCI te bezorgen? In 1997 beseften we dat de situatie aan het escaleren was. Er zouden doden vallen, maar er waren geen testen om epo op te sporen. Dus drongen we bij de UCI aan om testen te fabriceren. ‘Goed, maar dan moeten jullie urinestalen achterlaten, zo kunnen we dat onderzoeken.’ We hebben toen de toestemming gegeven voor wetenschappelijke analyses. De afspraak was dat onze anonimiteit gewaarborgd zou blijven, maar uiteindelijk heeft de Franse senaat onze namen vijftien jaar later bekend gemaakt. Soit, ik vind het niet erg. Het was een periode waar we doorheen moesten. Als de wielersport nu proper is, hebben we het te danken aan de Tour Noir van 1998. Ik heb twee dochters, maar mocht ik een zoon hebben die moet kiezen tussen de wielersport of voetbal, zou ik hem wielrennen aanraden. Twintig jaar geleden zou het net andersom geweest zijn.”
Op het terras spreekt een fan Jacky Durand aan. ‘Ik wil iets verifiëren,’ zegt hij. ‘Klopt het dat je bij koud weer peper in je sok deed?’ Jacky knikt. “Van mijn ouders geleerd. Zij deden dat om in putje winter op het land te werken. Mijn jeugd bracht ik door op een boerderij in de Mayenne, een regio tussen Bretagne en Normandië. Ik reed met de tractor, melkte de koeien, maakte cider. Mijn ouders kenden niks van wielrennen. Mijn broer, die vier jaar ouder was, bracht de koersmicrobe in ons gezin. Toen hij bij de juniors reed, pikte ik een ritje bij de miniemen mee. Maar eigenlijk speelde ik liever voetbal. Een jaar of twee heb ik de zondagvoormiddag gevoetbald en ’s namiddags gekoerst. Mijn broer droomde van een profcarrière, maar het was de kleine die het meest talent had. Ik had geen slechte sprint, maar ik kon niet in het peloton blijven zitten. Van bij de start trok ik in de aanval, en eigenlijk ben ik zo mijn hele carrière blijven koersen. Ik werd ontdekt door Marc Madiot. Hij was van dezelfde streek en heeft me aan Guimard voorgesteld. Die laatste leerde me de stiel, want ik deed maar wat. Ik stopte me vol met aardappelen, paté en biefstukken. En elke middag dronk ik mijn glas cider. Als neoprof sleurde ik een hoop overgewicht mee. ‘Wat is dat? We zien geen enkele ader op je been’ zei Guimard toen hij me voor het eerst ontmoette. ‘Zelfs als ik mager ben, zie je geen aderen,’ antwoordde ik. Guimard kneep zijn ogen dicht en zei: ‘We zullen zien, jongen.’ Tijdens mijn eerst grote ronde, de Giro, in 1991, heeft hij me een lesje geleerd. ‘Durand, je hoeft geen valies naar de Giro mee te nemen. Een sportzak is voldoende, na vier dagen ben je thuis. Met dat gewicht geraak je geen enkele col over.’ De boodschap kwam aan. Ik wou me bewijzen en ben op dieet gegaan. Ik at enkel een bord spaghetti ’s avonds, zonder saus, olie of boter. Verschrikkelijk, ik droomde over eten. Maar ik verloor zeven kilo en heb de Giro uitgereden. Aan die opmerking heb ik wellicht mijn carrière te danken. Eén maand later won ik mijn eerste profkoers: de GP Isbergues.”
De Jackymètre.
Durand zou van de monsterontsnappingen zijn handelsmerk maken. Het Franse magazine Vélo publiceerde maandelijks het aantal kilometers dat hij op kop had gereden: le Jackymètre. “Ik ben blij dat ik nu niet koers. Om te beginnen zou mijn palmares veel kleiner zijn: met die oortjes heb je veel minder kans om een lange ontsnapping te laten slagen. Ik had niet het talent van Thomas De Gendt, ik kon niet zo goed klimmen. Ik vergelijk me eerder met Vasil Kiryjenka. Tijdrijder, grote motor, maar niet bijster snel. Hij had klassiekers kunnen winnen, maar is al heel zijn carrière gedoemd om knecht te spelen. Dat had me ook kunnen overkomen. En eigenlijk vind ik de sfeer in het peloton ook niet meer plezant. Het is allemaal zo professioneel geworden.”
Jacky Durand was een ambiancemaker, een fêtard. Vraag het maar aan Bradley Wiggins. De Brit was in het begin van zijn carrière de kamergenoot van Durand. Wiggins droomde toen nog van zeges in de Ronde Van Vlaanderen en Parijs-Roubaix. Jacky Durand was zijn idool, al speelden er ook extra-sportieve redenen mee. ‘Hij rookte, dronk en had in elke hoek van Frankrijk een vrouw,’ zei Wiggins in een interview aan Sporza. ‘De dag voor het Volk in 2002 was hij zijn kamer uitgeglipt en was pas om zes uur ’s morgens terug in het hotel. Om dan een paar uur later meteen in de aanval te gaan.’ Durand lacht. ”Hij overdrijft een beetje, dat van die sigaretten is geen waar. Ik ben maar op mijn veertigste beginnen roken. Die gekke fratsen, dat doen renners nu niet meer. Een ex-collega van Cofidis vertelde me dat hij ooit ’s nachts met een paar renners het golfterrein naast het hotel had bezocht om in elke hole een drol te leggen. Hilarisch!”
Hij wil zelf niet te veel over zijn rock’n roll-gehalte uitweiden, maar een grijns en knipoog zegt vaak meer dan duizend woorden. Hier zit een levensgenieter voor me. En met zijn looks, humor en kwajongensgehalte was hij ongetwijfeld een vrouwenmagneet. Zijn eerste huwelijk hield geen stand. “Zij was directrice in een transportfirma en ik renner. We zagen elkaar nooit.” Nu is hij naar eigen zeggen kalm geworden. En gelukkig met zijn nieuwe vrouw en twee tienerdochters. Toch werd het gezin Durand door een familiaal drama getroffen. Eentje dat breed in de Franse krantenpagina’s werd uitgesmeerd.
Op 27 november 2017 in de late namiddag vertrok Henri Durand, de vader van Jacky, voor een fietstochtje. De tachtigjarige nam altijd dezelfde route rond zijn woonplaats Ballots. Normaal bleef hij maar een paar uur weg, maar nu liet hij langer op zich wachten. Toen Henri bij het vallen van de nacht nog niet terug was, alarmeerde zijn vrouw de hulpdiensten. Een zoekactie werd opgestart, maar Henri werd niet gevonden. Ook de dagen en weken nadien bleef men met man en macht naar vader Durand zoeken. Tevergeefs. Tot jagers een maand later een lijk in een meer zagen bovendrijven. “Ik heb er nog altijd het raden naar wat er is gebeurd. We dachten eerst dat iemand hem zonder rijbewijs had aangereden en zijn lijk had verstopt, maar uiteindelijk konden we kwaad opzet uitsluiten. Hij had een oude rugzak meegenomen en zware schoenen aangetrokken. Hij had zich duidelijk voorbereid…” Jacky is stil. “We begrijpen het niet. Hij was in goede gezondheid, speelde tennis, fietste. Hij was supersociaal en actief in het verenigingsleven. Hij was graag gezien en had veel vrienden. We denken dat hij zich plots wat minder fit moet gevoeld hebben, en daar conclusies heeft uit getrokken. Eén van zijn vrienden zei ons dat hij hem had verteld dat hij zich bepaalde zaken niet meer herinnerde. Vreesde hij dement te worden? Wou hij niet aftakelen? Ik weet het niet. Ook al zitten we nog met veel vragen, ik respecteer zijn keuze.”
Jacky Durand kijkt even op zijn uurwerk. “Ja, ik heb nog wel tijd voor een biertje. Maar wel de laatste, want ik moet deze namiddag nog een golftornooi spelen. Over wat wil je het nog met me hebben? De Tour de France? Normaal vind ik dat als commentator het saaiste sportevenement ter wereld, maar dit jaar werden we verwend.”
De Tour van 2019 zullen de Fransen zich nog jaren herinneren. Sinds 1984 wachten ze op een nieuwe Tourwinnaar en nu hadden ze drie dagen voor het einde nog twee ijzers in het vuur: Julian Alaphilippe en Thibaut Pinot. Dichter waren ze er in de laatste 35 jaar niet bij geweest. Maar uiteindelijk eindigde het met een anticlimax. “Over Alaphilippe heb ik altijd gezegd dat hij het niet zou trekken tot het einde. De Alpen waren te hoog en hij had al teveel energie in de eerste week verspeeld. We spreken hier niet over Remco Evenepoel, hé? Het is mààr Alaphilippe. Want wat die kleine van jullie presteert, dat is niet normaal. Als die zo gaat blijven domineren, vrees ik voor de wielersport. Dan gaan we tien jaar naar een one man show kijken. Al denk ik dat het niet zo ver gaat komen, hij is te wispelturig. Hij stopte van de ene dag op de andere met voetballen, volgens mij is de kans groot dat hij zegt: ‘Ik heb het gehad met dat fietsen, ik ga nu surfen of tennissen.’ Waar hij dan ook de beste in wordt. De Tour winnen en twee jaar later Wimbledon, ik zie het zo voor me. Maar nog even over Alaphilippe. Men zegt wel eens dat de Tour-organisatie Fransen bevoordeeld, maar de geannuleerde etappe naar Tignes bewijst het tegendeel. Indien het reglement exact werd toegepast, dan stond Alaphilippe ’s avonds nog in de gele trui te blinken. Nu nam men de tijdsverschillen bovenop de Iséran, maar je mag geen hand-gestopte chrono’s gebruiken. Normaal had iedereen in dezelfde tijd moeten finishen. Er is vijf jaar geleden een precedent in de Ronde van Catalonië geweest, toen de rit geannuleerd werd, kreeg iedereen dezelfde aankomsttijd. Ik zweer het je, mocht het in de Giro geweest zijn en Alaphilippe was een Italiaan, dan had ie in het roze naar huis gereden.”
De beste in de Tour dat was volgens onze analist Thibaut Pinot. “Als hij zich niet blesseert, wint hij de Tour. Daar ben ik honderd procent zeker van. Hij was de enige die van Bernal kon wegrijden. Op de Galibier reed hij op één been achter Geraint Thomas aan. Maar als Pinot de Tour wint, heeft de organisatie een probleem. Thibaut houdt niet van de aandacht en de drukte. Recepties, sponsoropdrachten, dat is niet aan hem besteed. Pinot is een loner, een natuurmens. Het liefst laat hij zijn baard staan, slaapt hij in de openlucht en zit hij te vissen. Dan wil hij geen vijftig fotografen in zijn nek. We zijn vrienden, vorig jaar kwam hij bij me langs in Mauritius. We hebben geen woord over het wielrennen gewisseld. Maar hij was wel enorm sportief: elke ochtend jogde hij op het strand, speelde hij tennis met zijn vrouw, zat hij in de fitness. Pinot heeft wel een transformatie ondergaan: vorig jaar was hij nog geen leider, dit jaar wel. Dat zie je in de documentaire ‘Avec Thibaut’ over zijn recente Tourdeelname. Na de aankomst in Albi, waar hij door waaiervorming anderhalve minuut verloor, scheldt hij zijn ploegmaat Anthony Roux uit. ‘Waar zat je? Ik heb je de hele dag niet gezien. Je rijdt toch nog mee in de Tour, hoop ik?’ Roux meet 1m90 en was nog een duim groot. ”
Thibaut Pinot reed nog nooit in het geel, Jacky Durand wel. In de Tour van 1995 sloeg het weer om tijdens de proloog in Saint-Brieuc. De tijdrit werd plots een waterballet, maar Jacky was voor het onweer binnen en zette de beste tijd neer. “Tijdens mijn overwinningen gebeurde er vaak iets speciaals, iets atypisch, waardoor het dubbeltje naar mijn kant viel. Zoals de rit tijdens de Midi-Libre met aankomst op de Mont Saint-Claire. Dat is een steile helling, ik kan daar nooit winnen. Maar ik dacht: laat ik gewoon demarreren en er met wat voorsprong aan beginnen. Achter mij gaan plots de slagbomen van een overweg dicht. De achtervolgers worden opgehouden door een trein en ik win. Ik ben een professionele geluks-afdwinger, denk ik. En ik profiteerde ook van mijn goede reputatie, ik was graag gezien. In de Vuelta van 1999 dreigde ik te lossen en mijn leiderstrui te verliezen. Maar toen ging Frank Vandenbroucke me met de Cofidis-ploeg uit de wind zetten. Ik had een goed contact met Frank omdat we een gemeenschappelijke vriendin hebben: Françoise Deneckere. Wist je dat mijn naam op de identiteitskaart staat van zijn dochter Cameron? Ik ben op dezelfde dag als haar – 10 februari – geboren. ‘Aha, dan gaan we haar als derde naam, Jacky geven,’ zei Frank. Vrienden hebben in het peloton, dat helpt. En een beetje geluk ook. Ik wil graag de legendarische Franse speaker Daniel Mangeas citeren. Die zegt altijd bij de start: ‘En dat de beste moge winnen.’ Ik corrigeerde hem altijd: ‘Stop met dit te zeggen, Daniel. Als dat klopt, win ik geen enkele koers.’ Da’s het mooie aan wielrennen, vaak wint de beste niet. En ik kan het weten.”