Tien juli 2014, een paar minuten na middernacht. Er heerste een verslagen sfeertje bij de gasten van het NOS-programma Studio Brasil. Argentinië schakelde net Oranje op het WK uit. Alweer liep het mis bij het nemen van strafschoppen, het zoveelste penaltytrauma op rij. In de hoek van de tv-studio zwaait een man in oranje trainingsvest heftig met enkele papieren. Het is Hugo Borst. Hij is woedend. “Kijk, het staat hier zwart op wit: ‘Als Messi trapt, duik dan naar rechts!’ Maar wat doet Jasper Cillessen? Hij gaat in de andere hoek liggen. De bal was niet eens hard getrapt, hij had hem zomaar kunnen stoppen. Nochtans heb ik gisteren deze informatie aan Oranje-baas Kees Jansma overgemaakt met de bedoeling die aan de trainersstaf te geven. ‘We hebben het onder controle,’ zei die. Nou, mooi niet! Blijkbaar vond keeperstrainer Frans Hoek het niet nodig om de info van de grootste penalty-expert ter wereld au serieus te nemen. Jammer, anders zaten we nu misschien in de finale!”
Dé wereldautoriteit die Borst informeerde, is professor Ignacio Palacios-Huerta, een Baskische statisticus die aan de London School of Economics doceert. De man heeft van het analyseren van penalty’s een levensdoel gemaakt. Meer dan duizenden strafschoppen zitten er in zijn database en daar ontsproten interessante analyses uit: bijvoorbeeld de hoek die spelers kiezen bij het nemen van een penalty. Gemiddeld trappen spelers 60% van hun penalty’s naar hun natuurlijke hoek. Dat is bij een rechtsbenige in de linkerhoek (uit het perspectief van de speler,*) en bij een linksvoetige, zoals Messi, in de rechterhoek. Maar Palacios-Huerta had ontdekt dat Messi het laatste seizoen een afwijkend gedrag vertoonde. Hij trapte maar liefst 80% van zijn penalty’s naar zijn onnatuurlijke linkerhoek. De kans dat hij hetzelfde zou doen tegen Oranje was reëel en zo geschiedde. Vier jaar eerder had de technische staf van Oranje nochtans wel contact met Palacios-Huerta opgenomen. Maar toen was Ruud Hesp keepertrainer van de Nederlandse ploeg. Aan hem verteld Palacios-Huerta dat Iker Casillas àltijd op voorhand een hoek kiest. Nooit wacht de doelman van Spanje tot een speler trapt. Een Panenka of harde trap in het midden was bij een eventuele strafschoppenreeks in de finale dus aangewezen. Helaas zorgde Iniesta er in de 117e minuut voor dat deze informatie overbodig werd.
Hesp is een uitzondering. De meeste trainers en spelers nemen een wetenschappelijke benadering van strafschoppen nog steeds niet au serieus. Weet de voetbalwereld bijvoorbeeld dat de toss die een shoot-out voorafgaat van groot belang is?
24 augustus 2010. Anderlecht speelt tegen Partizan Belgrado voor een plaats in de Champions League. Na 120 minuten moeten er penalty’s genomen worden. Aanvoerder Olivier Deschacht wint de toss en mag kiezen wie er eerst trapt. Hij laat Belgrado beginnen. In Londen gooit een Bask zijn pantoffel naar het tv-toestel. “Leest er dan niemand zijn rapporten?” vraagt Palacios-Huerta zich af. “In meer dan 60% van de strafschopreeksen wint de beginnende ploeg!” De verklaring is logisch. 80 % van de strafschoppen gaan binnen, dus is de kans groot dat het beginnende team in een serie op voorsprong komt. De ploeg die als tweede trapt voelt dus steeds de druk om gelijk te moeten maken. In die omstandigheden worden vaker penalty’s gemist. Ook door specialisten van elfmeters. Iets na halftwaalf stapt Mbark Boussoufa naar het strafschopgebied voor Anderlechts vijfde penalty. Hij legt de bal op de stip en trapt hem vervolgens het Astridpark uit. Anderlecht is uitgeschakeld.
Professor Penalty
Palacios-Huerta is niet de enige wetenschapper die minutieus penalty’s analyseert. In Nederland schreef Gyuri Vergouw, ook al een economicus, in 1999 het boek ‘De strafschop’. Dat deed hij omdat hij het amateurisme van de Nederlandse nationale ploeg inzake penalty’s niet meer kon aanzien. Net voor de start van het EK in 2000 was Vergouw te gast in het programma ‘Barend en Van Dorp’. Daarin zegt hij onomwonden dat Frank de Boer ‘bij hem op cursus moet om penalty’s te leren trappen’ en dat ze Van der Sar beter voor een shoot-out door de reservedoelman vervangen. ‘Hij heeft nog maar 1 penalty op 32 gestopt, vervang hem vijf minuten voor tijd door Sander Westerveld,’ zegt hij. Vergouw wordt weggelachen maar tien dagen later draait de halve finale tegen Italië uit op het grootste penalty-trauma uit de Nederlandse voetbalgeschiedenis. In de shoot-out missen drie Oranjespelers, waaronder Frank de Boer die net als Patrick Kluivert ook al een penalty in de regulaire speeltijd had gemist. Sinds die dag is Gyuri Vergouw in Nederland een visionair en gaat hij als Professor Penalty door het leven. Vergouw stelt dat je best een penalty met een redelijke snelheid in een van de twee bovenhoeken plaatst. “Je hebt sowieso 10% meer kans dan wanneer je laag trapt. Beide bovenhoeken hebben een trefzekerheid van boven de 90% (linksboven 91%, rechtsboven 94%). Als je toch laag wil trappen, vermijdt dan het midden en schiet in de linkerhoek. Daar heb je 88% scoringskans, rechts maar 75%. Dat opmerkelijk verschil komt omdat de meeste doelmannen rechtshandig zijn en het liefst links van hen de hoek induiken (dus voor de speler de rechterhoek). Hun rechterhand is zo de bovenste van de twee en heeft hierdoor een grotere actieradius om de bal tegen te houden.”
Flashback naar de halve finale van het WK 1998 in Frankrijk. Na een 1-1 gelijkspel moeten de Hollanders tegen de Brazilianen aan de bak. Opvallend, alle strafschoppen van de kanaries worden hoog boven Edwin van der Sar in het doel gegeven. De Nederlanders trappen geen enkele penalty hoger dan een meter van de grond. Het loopt – alweer – fout. “De Nederlanders durven niet hoog te trappen,” vertelt Vergouw. “Een bal kan wel boven het doel gaan, maar niet onder de grond,” redeneren ze. Bovendien stond toen Van der Sar in de goal. Die speelde daar onbewust een grote rol in. Van der Sar ging bij penalty’s altijd héél snel in de hoek liggen. De spelers wisten dat en legden hem op training makkelijk in de andere kant van het mandje. Ze hoefden een hoge trap niet te oefenen, want laag ging ie er toch altijd in. Na de twee missers van Frank de Boer tegen Italië, verklaarde hij aan de journalisten: ‘Het liep nochtans lekker op training, ik heb er gisteren nog veertig tegen Edwin binnen getrapt.’ ’t Ja…”
Van der Sar stond ook met stip aangeduid in het boekje van Palacios-Huerta. De Baskische professor ontdekte dat het ijskonijn veel vaker dan andere keepers naar de natuurlijke hoek van de schutter dook. Dus als een rechtspoot voor hem stond, dook hij meestal in de linkerhoek (*). Met die kennis trok Palacios-Huerta naar Chelsea vóór hun Champions Leaguefinale tegen Manchester United. De wedstrijd eindigt op een strafschoppenserie en daar doen de Chelsea-spelers wat Palacios-Huerta hen heeft opgedragen. Ballack, Belletti, Lampard en Terry schieten naar rechts, hun onnatuurlijke kant, want het zijn rechtspoten. Van der Sar ligt, zoals voorspeld, telkens in de andere hoek. Maar na een tijdje valt de frank van de Hollander. Wanneer Anelka, ook een rechtsvoetige, zich opmaakt voor z’n penalty, wijst de Nederlander met zijn wijsvinger naar de onnatuurlijke hoek van de Fransman. Anelka wordt onzeker en verandert zijn strategie. Van der Sar niet: hij ligt in de natuurlijke hoek van Anelka en stopt diens penalty. Pas in de herfst van zijn carrière werd Van der Sar een penaltykiller. De legende gaat dat hij zich had verdiept in Vergouws boek. Dat had Hugo Borst hem een paar jaar eerder, nadat hij hem in een tv-interview over zijn lamentabele penaltystatistieken had aangepakt, overhandigd. In de Engelse Supercup van 2007, waar hij drie penalty’s op rij tegen Chelsea stopte, viel Van der Sar zijn starthouding op: net voordat een strafschop genomen werd, stak hij zijn twee armen schuin naar boven waardoor er zich een V-vorm aftekende. Op dat moment treedt de Müller-Lyer-illusie in werking. Deze optische illusie zorgt ervoor dat schutters de doelman 10% groter gaan zien dan hij is. Omgekeerd kan ook: een doelman die zijn armen schuin naar beneden houdt, maakt zichzelf 10% kleiner. Onderzoek wees uit dat dit het mikgedrag van spelers beïnvloedt. In het eerste geval gaan de spelers vérder van de doelman mikken, in het andere geval dichter. Het komt er voor een keeper op aan om die kennis op de speler die voor je staat, te enten. Bij een schutter die dicht bij de paal schiet, kan je je best groter maken want dan wordt de kans groter dat hij ernaast vlamt. Bij een speler die voorzichtiger trapt, is het voor een keeper interessanter om kleiner te lijken. De bal belandt dan iets dichter bij de doelman wat de pakkans vergroot. Dus ook hier speelt voorkennis over het strafschopgedrag van een speler een rol.”
Rekers geheim.
De eerste die dat besefte was Jan Reker, in de jaren ’70 de assistent-trainer van PSV. ‘De godfather van de penalty’ noemt Vergouw hem. Reker hield een schriftje bij, eigenlijk een fichebak, van alle penalty’s die hij op tv zag. Zijn redenering was dat een speler onder druk altijd naar zijn favoriete hoek trapt. Voor één doelman werd deze informatie van goudwaarde: Hans Van Breukelen stopte in 1988 dankzij Reker de strafschop van Benfica-speler Antonio Veloso en bezorgde zo PSV de Beker der Landskampioenen. Toen ‘De Breuk’ een paar maanden later tijdens de EK-finale ook de strafschop van Igor Belanov pakte en Oranje Europees kampioen werd, besloot hij Jan Reker in zijn triomf te betrekken. Op televisie bedankte hij Reker uitvoerig voor zijn informatie over de Russische penalty-nemer. Het ‘boekje van Reker’ werd wereldnieuws. “Het was een voordeel dat het uitlekte,” beweerde Van Breukelen achteraf. “Spelers wisten dat ik meer wist dan andere keepers en werden nóg onzekerder.” Reker zag dit anders. Enkele maanden later speelde hij met zijn ploeg Roda JC de kwartfinale van Europa Cup 2 tegen Sredets Sofia. Het kwam op strafschoppen aan, maar de Bulgaren, die ondertussen op de hoogte waren over ‘het boekje van Reker’, namen àlle penalty’s anders dan Reker had voorspeld. Een ontgoochelde Reker besefte dat zijn systeem alle kracht kwijt was. De cartotheek kon de vuilbak in.
“Voorkennis is het enige wat écht helpt,” zegt voormalige Rode Duivel-doelman Geert De Vlieger. “Voor de match bestudeerde ik de favorieten hoeken van de strafschopnemers. Meestal dook ik ernaar nét voor ze de bal raakten.” Het is wetenschappelijk bewezen: als een doelman wacht tot de bal vertrekt is het stoppen van een penalty quasi onmogelijk. (Tenzij hij door een nonchalante Belgische Congolees wordt getrapt, maar dat is voor straks) Een bal met een snelheid van 80 km/h doet er zo’n 500 milliseconden over om de doellijn te overschrijden. De doelman heeft dus maar een halve seconde om te reageren en zich in de baan van de bal te gooien. Onderzoek wees uit dat het gemiddeld zo’n 800 milliseconden duurt vooraleer een keeper in een hoek ligt. Bij een deftig getrapte penalty komt hij dus altijd te laat. Er moet dus geanticipeerd worden. Dat kan op verschillende manieren. Peter Schmeichel was een exponent van de meest onorthodoxe methode. Toen hij op het EK van 1992 Marco Van Basten zijn strafschop eruit ranselde en hiermee het startschot gaf voor het een reeks van penaltytrauma’s bij onze noorderburen, had de Deense reus volgende verklaring voor zijn heldendaad: “Ik koos de hoeken van tevoren, los van wie er zou trappen. Ik besliste dat ik bij de eerste twee strafschopnemers naar links zou duiken en bij de derde naar rechts. Daar hield ik me aan. Een penalty stoppen is puur geluk. Wie iets anders zegt liegt.” Schmeichel was een gokker en hierdoor een waardeloze penalty-stopper. Want er zijn wel degelijk andere opties dan zomaar op goed geluk in een hoek te gaan liggen.
Volgens Reker is de aanloop een belangrijke indicatie voor de doelman. Als een rechtsbenige speler in de linkerhoek gaat schieten, zijn natuurlijke hoek, dan zal hij een vrij rechte aanloop moeten nemen. Schiet een rechtsbenige naar rechts dan moet hij al iets schuiner gaan aanlopen. Belangrijk is ook de lengte van de aanloop. Hoe langer die is, hoe meer snelheid de speler aan de bal heeft en hoe minder hij de richting van de trap kan bijsturen. Doorheen de jaren zijn spelers steeds beter hun aanloop gaan camoufleren, maar één ding verraadt hen vaak wel nog: de voetrichting van het standbeen. In 80% van de strafschopgevallen duidt die de balrichting aan. Voor een rechtsbenige speler geldt: als de neus van de voet naar rechts wijst, volgt een trap naar rechts, wijst hij naar links dan volgt een schot naar links. Die voet wordt gemiddeld zo’n 150 à 200 milliseconden voor de trap naast de penaltystip gezet. Dat biedt de doelman twee voordelen: hij kan vóór de bal getrapt wordt naar de hoek vertrekken én hij zit meestal in de goede richting. Of die tijdwinst voldoende is om de bal uit de hoek te ranselen, hangt af van hoe hard de penalty is ingeschoten. Voor de goede verstaander: je kan maar beter het standbeen van Jeremy Perbet in het oog houden dan dat van Ronald Koeman.
Dansende Dudek
23 juni 1986, Mexico. De Spanjaard Eloy Olaya staat ongeduldig om zich heen te kijken aan de penaltystip. Achter hem, in het halvemaantje van de rechthoek, is Jean-Marie Pfaff met zijn kousen in de weer. Na een twintigtal seconden stapt Pfaff tergend langzaam naar zijn doel. Hij kruist rakelings de Spanjaard en stapt over de bal die op de penaltystip ligt. Heeft die eventjes bewogen? Eloy gaat het niet checken, hij kijkt naar Pfaff. Heeft hij dat wel goed gezien? De Belg staat niét in het midden van zijn goal! Eloy neemt z’n aanloop en trapt de bal in de hoek die Pfaff wou. Onderzoek wees uit dat spelers in 60% van de strafschopgevallen naar de kant met de meeste ruimte trappen. Dat werkt echter maar bij één soort spelers – namelijk degene die niet op voorhand weten wáár ze hun penalty gaan trappen. Matt Le Tissier behoorde niet tot dit kransje. “Le God”, zoals hij door de fans van Southampton werd genoemd, scoorde in zijn carrière 48 penalty’s op 49. Een rendement van 98%, niemand deed wellicht beter. Mark Crossley, de doelman van Nottingham Forest die Le Tissiers enige strafschop stopte, noemde het de mooiste redding uit zijn loopbaan. Le Tissier had een feilloze traptechniek, maar op de stip deed hij geen onnozelheden: hard en zuiver in een van de vier hoeken. Welke hoek, dat besliste hij ’s morgens bij zijn bacon and eggs. Eens gekozen, veranderde hij nooit van gedacht, wat de keeper ook op z’n lijn uitvoerde. Eden Hazard is het omgekeerde type. Hij weet niet waar hij de penalty zal plaatsen, maar wacht lang genoeg tot de keeper een hoek kiest. Dan plaatst hij hem in het lege doel. Dit noemt men de doelmanafhankelijke strategie, Mario Balotelli past die ook toe. Hij scoorde 26 penalty’s na elkaar, tot hij er met AC Milan in 2013 eentje tegen Napoli miste. Geert De Vlieger kende in zijn carrière twee spelers die de Hazard-variant perfect beheersten: Pär Zetterberg en Denny Landzaat. “Hun penalty’s waren niet te stoppen. Nochtans wist ik naar waar ze gingen trappen: diep rechts van mij, in het zijnetje. Maar telkens ik anticipeerde en naar daar dook, lag de bal in de andere hoek. Ze konden net voor ze trapten nog de bal van richting doen veranderen. Meestal rolde hij tergend traag over de lijn, om de vernedering compleet te maken.” Ook al lijkt de Hazard-variant voor een keeper moeilijker te stoppen, toch ligt zijn rendement lager dan de Le Tissier-variant. (70% t.o.v. 74%) “Weet je hoe dat komt?” zegt De Vlieger. “Omdat veel spitsen dénken dat ze zoals Hazard een penalty kunnen trappen, maar eigenlijk de techniek niet onder de knie hebben. Zoals Christian Benteke die er dit seizoen al twee knullig miste.” De Vlieger ziet echter nog iets over het hoofd. De Hazard-variant heeft wel degelijk een groot nadeel. Lang bleef dit onder de radar, tot een Pool in 2005 de wereld verbaasde.
25 mei 2005, elf uur. Liverpool staat op een haarlengte van een voetbalmirakel. Ze hebben een 3-0 achterstand tegen favoriet AC Milan goedgemaakt en kunnen via de penalty-shootout de Champions League veroveren. In de goal van Liverpool staat de Jerzy Dudek als een gek op zijn doellijn te dansen. Het clownesk gedrag heeft effect: Serginho, Pirlo en Sevchenko missen. Het succes van de dans van Dudek was geen toeval. Een wetenschappelijk onderzoek uit 2002 toonde aan dat een bewegende doelman ervoor zorgt dat de penaltynemer minder nauwkeurig naar de goal trapt. ‘Where the eyes look, the shot end to follow,’ schrijven John van der Kamp en Geert Savelsbergh, twee Nederlandse onderzoekers in hun boek ‘Duel in de zestien.’ Je hebt de neiging om de bal in de richting te sturen naar waar je kijkt. Vergelijk het met rijden met een fiets of een auto. Als je langs de weg een reclamebord wil lezen heb je de neiging om erheen te sturen. Dat geldt voor alle mik- en stuurtaken en dus ook voor het trappen van een penalty. Hoe langer strafschopnemers naar een doelman kijken, hoe dichter de bal bij het midden van het doel belandt. Hoe langer ze naar de paal kijken, hoe vérder hij uit het midden wordt geschoten. Door te bewegen trok Dudek de aandacht van de spelers van AC Milan langer naar zich toe. Zowel Pirlo als Sevchenko plaatsten hun bal in het midden. Een speler die op voorhand weet naar waar hij gaat trappen, heeft minder last van die beïnvloeding. Hij zal niet naar de keeper, maar naar de hoek kijken. Kaka scoorde in die legendarische strafschopreeks wél tegen Dudek. Met een snoeihard schot in de winkelhaak.
Fons kanon
Uit onderzoek blijkt dat tachtig procent van de strafschopnemers kiest voor de doelmanonafhankelijke strategie. Dat doet ook Timmy Simons, net zoals zijn Brugse voorgangers Jean-Pierre Papin en Raoul Lambert dat deden. Beide waren penaltyspecialisten met een atoomschot. Een andere kanjer, weliswaar uit de jaren ’50, was Fons ‘kanon’ Dresen. Naast doelman bij Lierse, was hij ook de strafschopspecialist. Z’n bijnaam dankte hij aan een bezoekje van enkele scouts uit Barcelona. Om hen te imponeren knalde hij een bal in flarden tegen het venstertralies. Zijn shot was zo hard dat de keepers bij een penalty bibberend op hun doellijn stonden. Bij elke gefloten strafschop bouwden de supporters van Lierse de spanning op door zijn naam te scanderen: Dre-sen, Dre-sen… Als een beul die naar het schavot stapte, zo stak Dresen dan gewichtig het veld over, klaar om het hoopje ellende aan de overkant te executeren. Een doelpunt werd het sowieso, maar wie zo dom was om zijn kanonskogels te willen grijpen, kwam daar niet ongeschonden uit. “Zoals die keeper van Racing Mechelen, Wim Schaap!” vertelde Fons in 1992 in een interview. “Ik had een reusachtige aanloop genomen en dan: boem! Schaap dook met zijn beide vuisten naar de bal, maar kon hem niet afweren. Kreunend bleef hij op de grond liggen. Zijn hand was gebroken.”
Kerels als Dresen zijn uitzonderingen. Veel penalty’s worden zwak ingeschoten. “Als keeper moet je daarom één ding doen: zo lang mogelijk blijven staan,” zegt Vergouw. “Akkoord, bij een penalty van Ronald Koeman, die aan 130km/h in de hoek schiet, ben je dan kansloos. Maar zo zijn er niet veel. In elke shoot-out gaan er paar spelers twijfelen als de keeper te lang wacht om te duiken. De focus wordt minder en ze gaan onnauwkeuriger trappen. En dat komt omdat ze véél te weinig op strafschoppen trainen.”
Op het EK van 2004 voltrok zich hét mirakel: Nederland won een strafschopreeks. In de shoot-out tegen Zweden trapte Cocu er wel eentje tegen de paal, maar Zlatan Ibrahimovic en kapitein Olof Mellberg misten ook. In een interview na de match sloeg Mellberg, toen speler bij Juventus, de totale voetbalwereld met verstomming. “Het was geleden van bij de pré-miniemen dat ik nog een penalty had getrapt,” vertelde hij doodleuk aan een Britse reporter. Ook Sonny Silooy verklaarde na zijn misser in de CL-finale met Ajax tegen Juventus nooit in zijn carrière een penalty te hebben genomen. “Gerenommeerde coaches als Guus Hiddink, Louis van Gaal en Leo Beenhakker trainden ook zelden of niet op penalty’s” zegt Vergouw. “Het voetbalorakel Cruyff vond zo’n shoot-out een loterij die niks met voetbal te maken had. Erop trainen had volgens hem geen zin omdat de druk van wedstrijd er niet was. Alsof je die druk niet kunstmatig kan creëren. Je kan toch dreigen met een bosloopje van tien kilometer of honderd euro boete bij een misser? Want oefening baart kunst. Hoe meer je die penalty’s erin slijpt, hoe zelfverzekerder een speler aan de stip zal verschijnen.” Dat besefte ook Guus Hiddink nadat hij met Nederland tegen Brazilië verloor. De man die aanvankelijk niet in strafschoptrainingen geloofde, gooide vier jaar later als bondscoach van Zuid-Korea het roer om. Tijdens het WK in 2002 oefenden zijn spelers elke training op strafschoppen. En niet zomaar, hij liet ze ook telkens van de middencirkel naar de stip stappen, om zo goed mogelijk een shoot-out te simuleren. De Tsjechen lieten in ’76 op training zelfs fan-geluiden uit de luidsprekers klinken. Zo wisten ze beter wat hen in een strafschopreeks te wachten stond. Pour la petite histoire: Zuid-Korea schakelde in de kwartfinale Spanje met de penalty’s uit.”
Stressende ster
Van alle landen doet Duitsland het in de strafschopreeksen het best. Ze wonnen er vijf van de zes en scoorden 93% van hun penalty’s. Het allerberoerdst zijn de Engelsen eraan toe. Ze verloren zes van de zeven shoot-outs en benutten maar 66% van hun strafschoppen. In 2010 ontdekte de Noorse sportpsycholoog Geir Jodet iets opmerkelijks bij de Engelsen. Van alle voetbalnaties staan hun spelers het vaakst met hun rug naar de keeper alvorens ze een penalty trappen. Bij 57% van de Engelse penalty’s draait de speler zich met zijn gezicht weg van het doel als hij de bal op de stip heeft klaargelegd. Bij de Spanjaarden is dat maar 5%, die stappen gewoon met de blik op de doelman achteruit. “Uit psychologisch standpunt zegt dit heel veel. De Engelsen vermijden de confrontatie. Terwijl de Spanjaard de vijand in de ogen blijft kijken,” aldus Jodet. “Maar je kan je als speler niet blijven wegsteken. Eens je bent omgedraaid, moet je de druk van een penalty ten volle ondergaan.” Jodet heeft nog een tweede statistiekje waarin de Engelsen uitblinken. Na het fluitsignaal van de scheidsrechter beginnen ze het snelst naar de penaltystip te lopen. Ze reageren al na 0,28 seconden, terwijl de Duitsers 64 honderdsten wachten en de Tsjechen zelfs een volle seconde. Dat lijkt op het eerste zicht nutteloze info, tot je de biografie van Steven Gerrard leest. Dit schreef hij over zijn gemiste strafschop op het WK van 2006 tegen Portugal. “Ik was klaar. Elizondo niet. Blaas op je fluitje! Doe verdomme voort, ref! Waarom moet ik godverdomme op dat fluitsignaal wachten? Die extra paar seconden leken een eeuwigheid. Binnenin schreeuwde ik mijn onmacht uit. Jezus Christus! Beseft je niet dat je me tot het uiterste drijft? Op training leek het zo eenvoudig: bal neerleggen, achteruit stappen, lopen, trappen, goal. Niet wachten, geen druk. Geen Elizondo die alles vertraagt… Toen Elizondo uiteindelijk floot was mijn focus weg. Op het moment dat ik trapte wist ik al dat de bal de foute richting zou uitgaan. Hij was een halve meter dichter naar het midden. Ricardo redde. Een nachtmerrie.”
Jodets conclusie: spelers onder extreme druk gaan sneller hun penalty voorbereiden. Ze willen er zo rap mogelijk ‘vanaf zijn’ waardoor ze zich minder concentreren. Zijn advies: neem een extra diepe ademteug voor je trapt. Van Basten scoorde meer dan 100 penalty’s in zijn carrière maar in die halve finale op het EK tegen Denemarken deed hij iets opmerkelijks: hij haastte hij zich veel sneller naar de stip dan gewoonlijk en miste. Het valt op dat de supersterren – Platini, Zico, Ronaldo, Baggio, Ibrahimovic, Beckham – vaak strafschoppen op belangrijke momenten misten. Een analyse van 37 belangrijke strafschopseries tussen 1976 en 2007 bevestigt dit: voetballers met prestigieuze onderscheidingen (Gouden Bal, FIFA-speler van het jaar…) schieten een kleine 10% minder raak dan gewone spelers. Hun scoringspercentage is 65%, terwijl de rest rond 75% draait. Maar nog opvallender is dat dezelfde voetballers een pak beter scoorden vóór ze hun onderscheiding kregen: toen trapten ze 89% van hun penalty’s raak. Het is hoogst twijfelachtig dat Christiano Ronaldo’s trapvaardigheid verminderde door het krijgen van een Gouden Bal. Er is dus maar één verklaring: de publieke erkenning veroorzaakt een groter verwachtingspatroon waardoor de stress bij die spelers toeneemt. Dat wist ene Jan Mulder al langer. “Wereldsterren zijn niet geschikt om strafschoppen te trappen. Je moet ze door kale backs laten nemen, mannen die stijf in de heupen zijn.” Hopelijk gaat Laurent Ciman volgend jaar naar Rusland mee.
Tekst: Jeroen Denaeghel
(* de hoeken en richting die vermeld worden zijn altijd uit het perspectief van de speler)