De Engel en zijn demonen
De Engel van het Gebergte werd de Luxemburgse klimmer Charly Gaul genoemd. Een bijnaam die zowel verwees naar z’n elegante pedaaltred als zijn knap uiterlijk. Gelauwerd met roem, geld en vrouwelijke aandacht, lachte een gelukzalig leven hem toe. Tot de fonkeling in zijn helblauwe ogen doofde en het donkere woud hem riep.
Tekst: Jeroen Denaeghel
Foto’s: Caroly Effenberger
Gaul, was een idool, een ster. Op het hoogtepunt van zijn roem kreeg hij zestig fan-brieven per dag, voornamelijk van vrouwelijke bewonderaars. In 1965 stopte hij met wielrennen. Hij opende kort daarna met z’n vrouw een café in Luxemburg-stad, maar liet zes maanden later alles en iedereen in de steek. Gaul had op een nacht z’n rugzak genomen en was de Ardense bossen ingetrokken. Bijna twintig jaar leefde hij als een kluizenaar diep in het woud. In een hut, volgestouwd met relikwieën maar zonder stromend water en elektriciteit, liet hij er z’n baard tot op zijn navel groeien. Journalisten en fans die hem kwamen zoeken, jaagde hij weg. Tot hij in 1983 plots terug in de openbaarheid verscheen. Nooit gaf hij één woord uitleg over zijn verdwijning. Hij nam het geheim in 2005 mee in zijn graf.
Ik knipperde even met mijn ogen. Een ex-Tourwinnaar die plots into-the-wild gaat? Overlevend op wilde paddenstoelen en forellen? En dat twintig jaar lang? Gaat het een beetje?
‘Dit is een hoax,’ dacht ik, maar een snelle research-ronde op internet deed me twijfelen. ‘Après sa carrière, il vit en ermite’ las ik op Gauls Wikipedia-pagina. Er werd ook gewag gemaakt van een locatie: de Ösling, een bosrijke regio in Noord-Luxemburg. Hij zou er met een hond hebben samengeleefd die Pocky heette. Voor de rest waren er geen details over z’n kluizenaarsbestaan terug te vinden. Geen exacte locatie, noch foto’s van Gaul en z’n vermeende boshut. Maar er viel wel iets anders op. Nergens vond ik informatie over wat Gaul tussen 1967 en 1983 had uitgespookt. Ook in z’n biografie, La saga Charly Gaul, rept de auteur Gaston Zangerlé met geen woord over wat er zich na 1967 met de Luxemburgse renner afspeelde. Pas in 1988 neemt hij de draad van Charly’s levensloop terug op.
“Ik was de eerste journalist die hem terug voor de camera kreeg” zegt Pilo Fonck (78), gepensioneerd sportjournalist en zowat de Rik De Saedeleer van Luxemburg. Hij versloeg in z’n carrière tien Olympische Spelen, 29 Tour de Frances en 100 internationale voetbalmatchen. Z’n passie voor de sport is ondanks z’n pensioen onaangetast. “Wist je dat ik sinds 1952 elke dag de Franse sportkrant l’Equipe lees? En dat komt door één man: Charly Gaul. Hij zorgde ervoor dat ik sportjournalist werd.”
We hebben afgesproken in een bistro in Bonnevoie, de stationsbuurt van Luxemburgstad. Hier liggen Charly Gauls roots. Hij werkte er in z’n jeugd als slagershulpje bij z’n oom. “Charly was een frêle jongen met korte beentjes, amper 62 kg voor 1m74, niet het type dat je als tempobeul in de koers verwacht,” zegt Fonck. “Maar het tegendeel is waar: Charly verbaasde op zijn 18e al de wielerwereld door een bergetappe in de Ronde van Oostenrijk te winnen. Hij heeft toen een recordtijd op de lastige Grossglockner neergezet. Nooit had iemand sneller die col beklommen. En dat als amateur, hé!”
In ’53 stopte Gaul met worsten draaien en ging als wielerprof aan de slag. In z’n eerste jaar, hij was pas twintig, werd hij meteen tweede in de Dauphiné Liberé. Z’n elegante klimstijl viel op. “Hij trapte een veel kleiner verzet dan z’n concurrenten,” zegt Fonck. “Gaul maakte 65 pedaalomwentelingen per minuut, terwijl Federico Bahamontes en Louison Bobet er slechts 50 à 55 ronddraaiden.” Maar Gaul had nog meer troeven. Door z’n zacht, jongensachtig gezicht, waarin twee helblauwe ogen fonkelden, leek hij wel een kloon van James Dean. Z’n knap uiterlijk bezorgde menig dames weke knietjes. “Hij had veel succes bij de vrouwen. En hij had smaak, z’n drie echtgenotes waren hele knappe dames. Een playboy was hij niet, over mogelijke maîtresses is niks bekend,” aldus Fonck. Door z’n looks en elegante pedaaltred werd Gaul al snel de Engel van het Gebergte genoemd. Contradictorisch hield hij van helleweer om z’n duivels te ontbinden. Zoals tijdens die legendarische etappe naar de Monte Bondone.
We schrijven 9 juni 1956. Gaul zit in zak en as. Hij is gisteren tijdens de afdaling van de Stelvio gevallen en heeft de eindzege in de Giro verspeeld. Vierentwintig minuten bedraagt zijn achterstand op leider Pasquale Fornara. Die moet nog één zware bergetappe overleven: een rit van 240 km met aankomst op de Monte Bondone. Wanneer de Italiaan z’n biefstukje bij het ontbijt verorbert, weet hij nog niet hij de top van de Dolomietenreus nooit zal zien. Net voor de start zien de renners hoe een reusachtige mistwolk vanuit de bergen neerdaalt en zich meester maakt over de vallei. Een hele dag lang zullen ze regen, hagel en een ijzige wind moeten trotseren. Erop gekleed zijn ze niet. De coureurs dragen geen verwarmende Gore-Tex-truitjes, maar wollen truien waar je na een plensbui een emmer water uit kan wringen. Na een hele dag afzien, rijden ze als zompige sponzen de flanken van de Bondone op. Daar breekt de hel los. De renners komen in een sneeuwstorm terecht. Het kwik wijst min tien graden Celsius aan, maar van een Extreme Weather Protocol is geen sprake. Nu schrappen ze bij drie sneeuwvlokjes alle hellingen uit het parcours, maar in 1956 mag een peloton nog ongestoord in een lawine verdwijnen. Het wordt een slagveld: zestig renners geven op, waaronder Bahamontes en de roze trui Fornara. Gaul is dan al een tijdje uit de kopgroep gedemarreerd. Hij voert een heroïsche strijd tegen de natuurelementen, maar krijgt 5 kilometer voor de top een hongerklop. Als een uitgehongerde poolvos schrokt hij een banaan op die een toeschouwer hem aanbiedt. Het is zijn redding. De taferelen na de finish zijn hallucinant. Renners zijn zo radeloos dat ze zich op de motorkappen van auto’s gooiden om op te warmen. Fonck: “De vrieskou had Gauls’ remmen om zeep geholpen. Na de finish kon hij enkel stoppen door z’n voeten tegen de grond te slepen. Twee soldaten hebben hem naar het hotel moeten dragen. Daar bleek wat de vrieskou had aangericht. Ze moesten met een schaar z’n trui kapot knippen omdat die aan z’n vel was gevroren. ‘De strafste prestatie ooit in de wielergeschiedenis. Nooit moest een renner meer pijn, angst en uitputting ondergaan,’ schreef de beroemde journalist Jacques Goddet in l’Equipe. Daar was geen letter van gelogen.”
Fonck nipt van z’n koffie en laat zijn verweerde vingers door z’n beduimelde notities gaan. “Gaul heeft die dag de roze trui gepakt. In de eindstand had hij drie minuten voorsprong op Fiorenzo Magni. Niemand zou er ooit nog in een grote ronde in slagen om op één dag zo’n reusachtige achterstand om te buigen.”
De bewondering van Fonck voor Gaul is immens, maar toch kregen ze ruzie. In 1962, Gaul is dan al op z’n terugweg, wordt Fonck naar de Tour gestuurd om reportages over de Luxemburgse held te maken. Na de eerste etappe in Nancy komt Fonck bij Gaul z’n eerste quote rapen, maar die wil enkel off the record reageren. “Hij zei: ‘Ik wil je alles vertellen, maar niet in de microfoon.’ De reden hiervoor was een incident in de Ronde van Luxemburg. Toeschouwers hadden hem daar twee weken eerder uitgefloten omdat hij moest lossen. ‘Jij maakt een uitzending voor het Luxemburgs publiek, maar ik wil niet meer spreken tegen dat publiek,’ zei Gaul.” Fonck grijnst. “Ja, kampioenen hebben een moeilijk karakter. Het zijn speciale gevallen. En Gaul was très speciale. Hij was in zichzelf gekeerd, wantrouwig en egocentrisch. Ik legde hem uit dat ik door z’n boycot met een gigantisch probleem zat. ‘Maak je geen zorgen, niemand krijgt nog een interview van me,’ trachtte hij de pil te verzachten. Ik legde me erbij neer, tot hij achter m’n rug toch een interview aan een concurrent gaf. Ik was woedend. ‘Charly, nooit spreek ik nog met je,’ heb ik hem toen gezegd.”
Het heeft hem duidelijk geraakt, die clash met zijn idool. Vier jaar eerder had de twintigjarige Pilo nog de trein naar Parijs genomen. Naar het Parc de Princes waar Gaul zijn eerste en enige Tourzege zou vieren. Fonck scharrelt nog eens in z’n fiches. “Hij heeft toen drie tijdritten tegen Jacques Anquetil gewonnen. En Louison Bobet reed hij in de rit naar Aix-Les-Bains op twintig minuten. Het was de ultieme afrekening met z’n aartsrivaal.”
Bobet had een jaar eerder Gaul een pad in de korf gezet door tijdens een plaspauze van de Luxemburger te gaan demarreren. Gaul verloor er de Giro door en kreeg een weinig flaterende bijnaam: monsieur pipi. In de Tour van ’58 zon Gaul op wraak. Na twee weken koers, een dag vóór de beklimming van de Ventoux, zat Gaul z’n concurrent op de hielen. Voor het eerst had de Luxemburger in de vlakke etappes geen zeeën van tijd verloren. Dat hij in de vorige edities zo zwaar in het verlies werd gereden, kwam door z’n ploeg. “Gaul kon geen beroep doen op z’n ploegmaats van het Faema-team,” legt Fonck uit. “In de Tour reed men nog met landenteams. En omdat Luxemburg te weinig renners had, moest Gaul in een internationale coalitie meerijden.” In dat team, een samenraapsel van tweederangs-renners, was het nogal elk voor zich. Dus moest de Luxemburger alleen opboksen tegen de sterke Franse, Italiaanse en Belgische blokken. Ook al was Gaul een begenadigd rouleur, door de zwakke omkadering verloor hij in de vlakke etappes immens veel tijd.
Maar in de julimaand van 1958 lagen de kaarten anders. Gaul zat in een Luxemburgs-Hollandse team met renners die wel voor hem wilden werken. “Hij had een goede zet gedaan door vooraf een contract op te stellen,” vertelt Fonck. “Alle premies zouden onder z’n teamgenoten verdeeld worden. En dat motiveerde hen. Luxeknecht Marcel Ernzer en de gebroeders Van Est loodsten hem zonder al te veel tijdverlies door de vlakke etappes.” De eerste mokerslag deelde Gaul op de Mont Ventoux uit. Tijdens een klimtijdrit reed hij Bobet op vijf minuten. In het algemeen klassement moest hij enkel nog Raphaël Géminiani en Vito Favero laten voorgaan. Maar in de overgangsetappe naar Gap sloeg het noodlot toe. Na een tiental kilometer brak zijn voorste tandwiel. Tijd om z’n fiets te herstellen had hij niet, want Bobet en zijn Franse vrienden draaien meteen het gas open. Kilometers moest Gaul op de veel te grote fiets van z’n ploegmaat Ernzer achtervolgen. Hij kreeg krampen en verloor twaalf minuten. Achteraf bleek er met z’n fiets te zijn geknoeid: iemand had met een mes in de voorbanden gekerfd en de moeren van de trapassen losgedraaid. Bewezen werd het nooit, maar de vingertjes wezen naar de Bobet-clan.
Met nog één bergetappe te gaan, leek Gaul compleet uitgeteld. Maar vroeg in de ochtend van 16 juli 1958 ziet z’n ploegleider Jo Goldschmidt vanuit het raam van z’n hotelkamer hoe donkere wolken zich samenpakken. Met de woorden ‘viens soldat, c’est ton jour’ maakt hij Charly Gaul wakker. Wanneer Gaul bij de start Bobet naast hem ziet verschijnen, borrelt de rancune op. De mannen wisselen al maanden geen woord meer, maar nu spreekt Gaul z’n gehate aartsrivaal aan. “Bent u klaar, mijnheer Bobet,” zegt hij smalend, de intonatie overdreven op ‘mijnheer’ leggend. ‘U wil de Tour winnen? Wel, ik zal u een beetje helpen. Ik ga aanvallen op de col de Luitel. Ik zal u zelfs verklappen in welke bocht. Zeg achteraf niet dat ik u niet gewaarschuwd heb.’
Zover zal het niet komen. Gaul haalt z’n sloophamer al uit in de afdaling van de Lautaret. De concurrentie denkt dat het hem enkel om het bergklassement te doen is, maar Gaul blijft het tempo opvoeren. Eén voor één sneuvelen ze in zijn wiel, tot enkel Federico Bahamontes hem nog volgt. Op de col de Luitel is ook hij eraan voor de moeite. In de bocht waar hij van plan was Bobet achter te laten, moet de adelaar van Toledo lossen.
“Gaul had maar een paar vrienden in het peloton en Bahamontes was er één van,” zegt Fonck. “Ze respecteerden elkaar enorm. Het waren beiden klimmers maar ze hadden een verschillende stijl. Gaul bleef altijd in het zadel zitten, terwijl Bahamontes op zijn trappers stond. Charly hield van de Alpen, Federico van de Pyreneeën. En Charly reed het best in koud regenweer, terwijl Bahamontes van de hitte hield.” ‘Bij warm weer kon de rest niet zo veel amfetamines nemen,’ liet Bahamontes zich ooit ontvallen. Of hij op Gaul doelde weet Fonck niet. “In die tijd waren er nog geen dopingcontroles. Iedereen, ook Gaul, zal wel doping genomen hebben. Al denk ik dat hij niet overdreef – hij had met dokter Burger een voorzichtige arts. Bovendien is het onmogelijk een profcarrière van 12 jaar uit te bouwen als je constant aan de amfetamines zit.”
Op die bewuste 18e juli zitten de klimatologische omstandigheden Gaul mee. In een muur van regen zien de toeschouwers hem over de top van de Luitel rijden. Zelfs de journalisten op de motors klagen steen en been. ‘Ik ben gestopt om een grog te drinken,’ schrijft ene Michel Clare in z’n dagboek. ‘Ik had zo koud dat ik mijn vingers amper nog voelde. Na de rit duurde het nog een uur vooraleer ik kon typen. Eén iemand leek dit niet te deren: Charly Gaul. Toen hij de meet in Aix-Les-Bains overschreed, zat hij vanonder z’n pet te grijnzen.’ De tijdsverschillen aan de meet zijn om te duizelen. Bobet en Anquetil verliezen respectievelijk 19 en 23 minuten. Bahamontes zelfs een half uur. En toch heeft Gaul de gele trui nog niet om de schouders. Hij staat nog steeds 69 seconden achter Géminiani die net 14 minuten aan zijn broek kreeg. De definitieve slag slaat Gaul in de tijdrit in Dijon. Hij wint de etappe en pakt definitief de gele trui. Pour la petite histoire: de tour van ’58 zou de geschiedenis ingaan als de Tour de Judas. In de etappe naar Aix-les-Bains had Bobet geweigerd om zijn landgenoot Géminiani een handje toe te steken in de achtervolging op Gaul. Bobet beweerde dat hij murw geslagen was door de arrogantie van Gaul.
Fonck zit wat verweesd naar het papiertje met de eindstand van de Tour’58 te kijken. “Jaja, het was een grote mijnheer,” prevelt hij. Er valt een stilte aan de tafel in het buffet de la gare. Alsof Fonck weet waar ik nu ga over beginnen. Gaul zou niet succesvol blijven. Zoals in elk sprookje liep het op een bepaald moment fout. De prik aan het spinnenwiel voltrok zich honderd meter van hier. Op nummer 9 in de Rue de Thionville. In september 1967 opende Gaul met zijn tweede vrouw daar een café. Pergola, heette de zaak. Frank Wilhelm, schrijver van het boek ‘Les gants de Charly Gaul’, bezorgde me de invitatie van de opening. Op het foldertje staat een soort dronken Lambik halve liters te hijsen. Met daaronder: ‘Brasserie Charly Gaul, Rendez-vous des Sportifs’.
“Dat café was niet zo’n goed idee. Charly werd de beste klant van z’n zaak. Vanaf dat moment ging het bergafwaarts met hem,” zegt Fonck. Wilhelm bevestigt: “Hij stak z’n drankmisbruik ook niet weg. Ik herinner me nog een carnavalsfeest in die periode. Samen met m’n ouders vierde ik dat in een café in Luxemburg-stad. Iedereen was verkleed, maar Charly kwam in een kraaknet pak binnen. Hij ging op z’n eentje aan de toog zitten en bestelde een plateau bier. ‘Hij gaat heel het café trakteren,’ dacht ik. Maar neen, hij dronk de ene pint na de andere zelf leeg. Het deed me pijn om m’n idool zo te zien.” Het is niet makkelijk om te construeren wat er net fout liep. Volgens sommigen had hij relatieproblemen met z’n vrouw. Anderen beweren dat hij niet om kon met het afscheid van de wielersport. “Het deed hem pijn dat de Luxemburgse wielerfederatie hem niet tot bondscoach benoemd had,” zegt Wilhelm. “Nu draagt men zorg voor kampioenen, ze worden ploegleider, tv-commentator of bedrijfsleider van fietsen, maar in die tijd dook je gegarandeerd het zwarte gat in.” Ook zijn vedetten-status vond hij vermoeiend. “Niet iedereen hangt zoals Sagan graag de entertainer uit. Sommige mensen zijn nu eenmaal niet gemaakt om beroemd te zijn, en er bestaat ook geen handleiding voor,” zegt Wilhelm.
Gaul was niet de enige klimmer die het na zijn carrière mentaal moeilijk had. Het verhaal van Marco Pantani is gekend. Maar ook de Spaanse klimmer José-Maria Jimenez stierf jong aan een cocktail van depressies en cocaïne. De Franse berggeit Thierry Claveyrolat schoot zich op z’n veertigste een kogel door het hoofd. En dan is er nog Robert Millar: de Schotse bergkoning die verdween en nu als vrouw door het leven zou gaan. Klimmers lijken wel een volk van getormenteerde zielen. Ex-wielerprof en BBC-commentator Paul Sherwen heeft een theorie: “Het valt op dat klimmers introverter zijn dan spurters. Spurters hebben die ene explosie op het einde, ze stuwen alles naar buiten. Klimmers lijden in stilte, urenlang, op hun cols. Dat vormt hun teruggetrokken karakter. Het zijn binnenvetters die hun emoties moeilijk kunnen uiten.”
Op een blauwe maandag in ’68 had Gaul het met café Pergola gehad. Hij kocht een stacaravan en trok ermee de bossen in. Had hij genoeg van alle aandacht in z’n stad? Was hij op de vlucht voor de fiscus? Wou hij gewoon elke dag veel pintjes drinken en ongestoord vissen? Of zat hij er om een relatiebreuk te verwerken? Fonck moet het antwoord schuldig blijven. “Wat vast staat is dat Gaul meer dan vijftien jaar niet in het openbaar is verschenen. Tot die bewuste namiddag in 1983”
De aanleiding was een stom toeval. Fonck reed in de Tour de Luxembourg in de karavaan mee. Plots zag hij langs de weg een moeder met kind naast een man met een grijze baard staan. “Ik herkende meteen Charly. We zijn gestopt en ik heb hem gevraagd of hij geen interview wou geven. Dit ter gelegenheid van de 25e verjaardag van zijn Tourzege. Tot mijn verbazing stemde hij toe. We spraken af om elkaar een paar dagen later te ontmoeten.”
De moeder en het kind heten Josée en Fabienne, ze zijn respectievelijk Gauls derde echtgenote en enige dochter. Wanneer ik aanbel bij een typische Luxemburgse villa, verschijnt een frêle blondine met helblauwe ogen in de deuropening. Het is me meteen duidelijk: dit is de dochter van de Engel. Fabienne Gaul (37) laat me binnen en wijst naar een antieken kast in de living. “Jullie magazine heet toch Bahamontes, hé? Kijk, deze bronzen adelaar is een cadeautje van Federico.”
Boven de adelaar hangt een foto van Fabienne en Charly in koersplunje. Op de achtergrond zijn de witte keien van de Mont Ventoux te zien. “Veertig jaar na z’n zege zijn we samen met de fiets naar boven gereden. Een emotioneel moment voor hem,” zegt ze stil. “Pappa praatte nooit over de koers. We keken er ook nooit naar op tv. Tot de Tour de France in ’89 in Luxemburg passeerde. Toen is hij zich weer in de koers beginnen interesseren. Maar over z’n exploten sprak hij zelden. Behalve de rit naar de Monte Bondone – z’n zwaarste koers ooit – en zijn overwinning op de Mont Ventoux.” Eénendertig jaar had Gaul record van de snelste beklimming, tot het tijdens ene klimtijdrit in de Dauphiné door Jonathan Vaughters gebroken werd. “Hij was gefascineerd door die berg,” zegt Fabienne. “Elke keer er een etappe op de Ventoux eindigde, wou hij ernaartoe. We kregen telkens pasjes voor het VIP-dorp, maar dat interesseerde hem niet. Hij wou langs het parcours staan. Hij had z’n favoriete stek, een muurtje net onder de top. Om die te bemachtigen moesten we ’s nachts opstaan, anders was hij niet zeker van z’n plek. Ik heb vaak met hem de zonsopgang op de Ventoux gezien.” De fietsmicrobe kreeg Fabienne te pakken op haar plechtige communie. Ze had toen van haar vader een racefiets gekregen. “Papa is toen ook maar beginnen fietsen. Wellicht omdat hij niet wou dat ik alleen de baan op ging. (lacht)”
Fabienne heeft volgens Pilo Fonck ervoor gezorgd dat Gaul terug in het publiek verscheen. “Ze was fier op haar papa en drong erop aan dat hij terug onder de mensen kwam. Maar de échte redder van Charly, is zijn vrouw Josée. Door haar overwon hij de drankduivel en is hij in de maatschappij teruggekeerd. Gelukkig bracht Norbert Graas, een vriend van Charly, ze ergens midden de jaren ’70 met elkaar in contact. Toen Charly in z’n boshut aan het wegkwijnen was, zorgde Norbert ervoor dat hij aan de slag kon in z’n Ford-garage. Charly was verantwoordelijk voor de keuring. Dagelijks moest hij naar het controlecentrum waar Josée als secretaresse werkte. Ik zeg altijd dat zijn huwelijk met Josée z’n grootste overwinning is geweest.”
In het bewuste interview dat Fonck na 25 jaar met Gaul had, rept Charly met geen woord over z’n donkere jaren. “Hij wou het enkel over z’n fietscarrière hebben en ik heb dat gerespecteerd. Ook aan andere media heeft hij nooit verteld waarom hij zomaar de maatschappij de rug toekeerde. Ook z’n vrouw Josée is daar altijd heel discreet over geweest.”
Maar nu, tien jaar na Charly’s dood, wil Fabienne wel een tipje van de sluier oplichten. “Na zijn carrière had hij het moeilijk,” zegt ze. “Hij was ontgoocheld in veel mensen. De fans hadden hem op het einde van z’n carrière de rug toegekeerd. Dat ze hem in de Ronde van Luxemburg hebben uitgejouwd, heeft hem hard geraakt. Ook de pers heeft hem toen niet goed behandeld.” Fonck bevestigt. “Het zit er bij de Luxemburgers ingebakken om hun idolen af te vallen. Hetzelfde met de Schleck-broers. Als het goed ging werden ze de hemel in geprezen, maar toen het even wat minder was, werden ze uitgespuwd.” In zo’n omstandigheden durven mensen weleens in een hoekje weg te kruipen. Al wil Fabienne de kluizenaarsmythe nuanceren. “Men vertelde dat hij was vermist, verdwenen in de bossen, maar hij zat gewoon in zijn weekendhuisje in Lipperscheid. Aan de oevers van de Sûre stond z’n stacaravan. Daar spendeerde hij z’n dagen met jagen en vissen. Akkoord, het was een primitieve woonst, zonder elektriciteit en water, maar het is niet dat hij daar als een éénzaat leefde en nooit mensen zag. Vrienden kwamen hem er vaak bezoeken. Ik ben er als kind zelf nog langs geweest. Niet veel, want ik had schrik. Daar alleen zitten in dat grote bos zonder telefoon, boezemde me angst in. Ik was blij toen we dat ding verkochten.” Fabienne herinnert zich nog de passie van haar vader voor de natuur. “Op een dag had hij een jong van een everzwijn gevonden. Het kon niet meer gezoogd worden omdat de moeder door een jager geschoten was. Hij heeft dat beestje mee naar huis genomen om het zelf te verzorgen, maar het stierf op de tafel van de dierenarts. Hij was er het hart van in en besloot van de ene dag op de andere om niet meer te jagen. Dat typeerde m’n vader volledig. In tegenstelling tot wat veel mensen dachten was hij héél gevoelig. Voor de ogen van anderen deed hij zich sterk en streng voor, maar eigenlijk was hij zo niet. Hij was wél wantrouwig. Maar al te vaak had hij ondervonden dat mensen hem opzochten omdat ze iets van hem wilden. Je moet weten, Luxemburg is een groot dorp, hier kent iedereen elkaar. En dat is niet altijd een voordeel. Papa hield er niet van om de vedette te zijn. Herkend worden vond hij niet leuk. Als we naar de koers gingen stak hij zich weg onder een grote pet.”
We bladeren samen door het fotoalbum en stuiten op een prent uit 1997: Charly Gaul samen met Marco Pantani. “Hij had een enorme bewondering voor hem. Ze waren vrienden. Ik vergeet nooit de dag dat Marco stierf. Papa was toen volledig over z’n toeren. Hij heeft toen gehuild als een klein kind.” Fabienne zwijgt even. Haar ogen staan doffer dan daarnet. Behoedzaam legt ze de foto terug neer. ‘Die dag besefte ik dat ze eigenlijk twee dezelfde waren.’
Ik verlaat Luxemburg-city en rij naar Charly’s plekje in het bos. Na een half uur rijden wijst iemand me een verlaten jaagpad aan. Terwijl ik afdaal naar een rivier worden de krijtrotsen rond me steeds hoger. Het pad stopt aan een stuk mals grasland. Ik bevind me op een groen eiland in een bocht van de Sûre. Rond me zie ik Canada in ’t klein. Hier zat hij dan, Charly Gaul. Opgejaagd, verbitterd, vechtend tegen z’n demonen. Hopend op genezing door de idyllische rust. Voor me springt een forel op uit het kabbelende water. Twee wilde eenden vliegen weg. Ik hoor de notenkraker zingen. Engelengezang.