De bocht van Eddy Planckaert
De demarrage van VDB op La Redoute, de vuistslag in de lever van Eddy Merckx op de Puy-de-Dôme, de kapotte knie van Johan Museeuw in Wallers-Arenberg… De plaatsen waar de drama’s en triomfen van onze wielerhelden zich afspeelden staan op ons netvlies gebrand. Toch is er nog onontgonnen terrein. Wij gaan terug naar de bocht op Carrefour de l’Arbre waar Eddy Planckaert in 1989 een zekere zege in Parijs-Roubaix verspeelde.

“Man, wat voor een chauffeur ben jij? Neem toch die zijkant, ge rijdt uw carter naar de knoppen!” Eddy Planckaert slaat de handen voor z’n ogen. Een auto besturen over een hoopje onregelmatige kasseien is niet m’n sterkste kant. Als een Mr Bean in zijn beste dagen stuur ik onhandig mijn Volvo van links naar rechts, waardoor m’n Zweedse tank bijna doormidden scheurt. “Maar blijf toch op die rug rijden!” brult Eddy in m’n oor. Hij lacht zich krom om zoveel geklungel en slaat me Boskampiaans op de schouder. “Mocht jij een Parijs-Roubaix rijden, dan mogen ze je na de tweede kasseistrook bij elkaar vegen. Hier moet je weten waar je rijdt.” Neem Eddy Planckaert mee naar Noord-Frankrijk en hij wordt een vrolijk mens. “De streek en de mensen liggen me. Ik heb ook altijd graag op de stenen gereden. De Planckaerts waren daar voor in de wieg gelegd. Ook Jo en Walter konden dat goed,” glundert Eddy. “De kasseien in Wallers-Arenberg zag ik het liefst. Als kind stond ik er met wielen klaar voor m’n broers Willy en Walter. Toen ik er Roger De Vlaeminck over de kasseien zag zweven, was ik in shock. Zoiets moois had ik nog nooit gezien: dat was geen koers, maar ballet.”

Ook Eddy vloog over de kasseien. Orchies, Mons-en-Pévèle, Wallers-Arenberg hij at de vijfsterrenstroken met huid en haar op. Toch is er één plaats op het parcours die hem de stuipen op het lijf jaagt. “Ik denk dat het daar is…” zegt Eddy zachtjes terwijl hij naar een bosje bomen wijst. “Wacht… ik moet me eventjes heroriënteren. Rij nog eens een paar honderd meter verder. Ja, daar aan die linden! Daar is het, zeker weten!”

Bevroren waterplassen naast hopen gerooide suikerbieten, zo ziet de hel er op een doordeweekse dag in december uit. Als een ijsbreker boor ik me doorheen de wielsporen, een landschap van strepen modder en stukgeslagen ijsschotsen achterlatend. Plots gebiedt Eddy me te stoppen. “Ja, de bocht met die hoge rug, die is het. Of toch niet? Miljaar, ik begin opnieuw te twijfelen. Eigenlijk moet ik opnieuw de beginstraat zien, dan pas ben ik zeker.” De beginstraat is de Rue de Cysoing, een doodgewone weg in het dorp Camphin-en-Pévèle. Wanneer dit stuk asfalt naar links afbuigt, weet elke renner wat hem te wachten staat: secteur n°4, beter bekend als Carrefour de l’Arbre.

Op 9 april 1989 rijden hier twee Fransmannen en vier Belgen op kop. Het zijn Marc Madiot, Gilbert Duclos-Lassalle, Jean-Marie Wampers, Edwig Van Hooydonck, Dirk De Wolf en Eddy Planckaert. Een selecte kopgroep, dat samen zo’n tien klassiekers zal winnen. Maar die dag is er maar één favoriet: de kleine van Nevele.

“Het zag er fantastisch uit. Ik voelde me goed en was de snelste van het groepje. Bovendien zag ik niet direct iemand die er me zou afrijden. De Wolf en Wampers hadden wel al een paar keer gedemarreerd, maar op twintig kilometer van de streep had ik ze beiden een half miljoen Belgische frank beloofd. Dat leek hen alvast een beetje te kalmeren. Niet dat ik de overwinning cadeau zou krijgen, we zouden er steeds voor sprinten, maar nu was ik er wel zeker van dat we tot het einde zouden samenwerken.”

De krijtlijnen voor het ideale scenario liggen vast. Nog één zware kasseistrook overleven en Eddy kan in een zetel naar de piste van Roubaix. Voor de eerste keer zal hij voor de zege kunnen sprinten. Hier wacht hij al acht jaar op. Bij zijn tweede deelname – in 1981 – vloekte hij zich een ongeluk toen de topfavorieten Moser en De Vlaeminck de lepe Jan Raas lieten ontsnappen. Eddy won als jonkie de prestigespurt van de achtervolgende groep en kreeg lof van de grootmeester. ‘Eddy Planckaert is mijn opvolger,’ orakelde monsieur Paris-Roubaix. Maar de doorbrak kwam er niet. Eddy reed meestal beresterk, maar viste uiteindelijk toch achter het net. Er zat altijd wel iets tegen. In 1985 reed Eddy met Jef Lieckens in het spoor van een ontketende Marc Madiot. Net op het moment dat Madiot op Carrefour de l’Arbre versnelde, viel Lieckens voor Eddy’s wielen. De kleine Planckaert moest voet aan de grond zetten en Madiot was gaan vliegen. In 1987 cijferde hij zich weg voor kopman Vanderaerden. En het jaar erop, toen hij naar ADR was verhuisd, ging knecht Dirk Demol er samen met Thomas Wegmuller vandoor. De monstervlucht leek pure zelfmoord maar Demol bleef voorop. Alweer had Eddy z’n kansen niet kunnen verdedigen. ‘Maar vandaag hebben ze me niet liggen,’ denkt Eddy wanneer hij op 9 april 1989 door de Rue de Cysoing rijdt. ‘Deze keer is de overwinning voor mij.’ Hij recht nog even z’n rug en stormt dan de kasseien van Carrefour de l’Arbre op. De kopgroep heeft zich op een lint gezet en Eddy volgt in laatste positie. De eerste bocht wordt vlotjes genomen, maar honderd meter verder, in de volgende bocht, loopt het mis. Eddy schuift onderuit en glijdt een bietenveld in.

“Ik was té zelfzeker. Normaal ben je op Carrefour de l’Arbre op en top geconcentreerd, maar ik reed er rond als op een criterium. Nooit had ik me in de laatste positie van de kopgroep mogen zetten. Als je in het wiel van je voorganger zit, kan je de bocht niet aansnijden zoals je wil. In Parijs-Roubaix speel je dan met vuur.” Eddy grijpt me bij de arm en gaat samen met me in de bocht staan. Met de hak van z’n schoen trapt hij nijdig tegen een uitstekende kassei. “Als ik hier in eerste positie aankom, kies ik de binnenkant van de bocht. Nu moest ik bovenop de rug rijden en schoof ik weg op het fijne grind. Pijn voel je op zo’n moment niet. Ik zat onder de schaafwonden maar zelfs met een gebroken been spring je nog op de fiets. Ik verkeerde in een soort euforische trance: nog een half uur koersen en ik win Parijs-Roubaix.”

In volle finale wordt er niet op een favoriet gewacht. Op het moment dat Eddy tegen de grond gaat, plaatst Dirk De Wolf een verpletterende demarrage. Slechts één iemand kan de sprong naar z’n wiel maken: Jean-Marie Wampers.

“Wampers had op de kasseien van Orchies al de beslissende ontsnapping geforceerd. Die heeft een superdag, dacht ik toen. Wampers was gene simpele. Geen afwerker, maar hij kon verschrikkelijk hard rijden. Als je hem honderd meter gaf, haalde je hem zelden terug. Toch geloofde ik er nog in. Als ik de sprong naar Van Hooydonck en co maakte zouden we het gat op die twee wel toerijden.”

Maar Eddy heeft iets over het hoofd gezien. Wampers rijdt voor Panasonic, het team dat hij twee jaar eerder voor ADR heeft verlaten. Terwijl Eddy als een bezetene de achtervolging inzet, daagt er plots een volgauto naast hem op. In de wagen zitten twee oude bekenden: Peter Post en Walter Planckaert. Die laatste had het tot ploegleider van Panasonic geschopt en was niet van plan z’n broer een cadeau te doen. Integendeel.

“Hun gezichten vergeet ik nooit, ze zaten me gewoon uit te lachen. Je mag dan nog van hetzelfde bloed zijn, op zo’n moment is er voor sentiment geen plaats: ik was voor hen de vijand. Ze positioneerden hun wagen zodanig dat ik vol in de wind kwam te zitten. ‘‘Wat scheelt er manneke? Gaat het niet?’ vroegen ze smalend. ‘Wampers en De Wolf hebben dertig seconden. Vergeet het maar, je haalt ze nooit meer in.’ De smeerlappen wilden m’n moraal afpakken.”

Een ongeluk komt nooit alleen. Eddy heeft materiaalpech. De trapas van de rechterpedaal sleept tegen zijn kader. Wanneer z’n fiets gewisseld wordt is de achterstand tot de koplopers opgelopen tot een minuut. De rest is geschiedenis. Wampers klopt De Wolf in de spurt en haalt zijn enige grote klassieker binnen. Eddy komt wel nog bij de andere achtervolgers, maar moet vrede nemen met een vijfde plaats. Achteraf is hij ontroostbaar.

“In mijn carrière heb ik maar drie keer echt diep gezeten. Ik herinner me een Milaan-San Remo waar ik me op de Cipressa te ver had laten uitzakken en zo de goede ontsnapping miste. Ik verkeerde toen in bloedvorm en miste zo de kans om eindelijk eens op de Via Roma voor de eerste plaats te kunnen sprinten. En natuurlijk was er ook mijn onverwachte nederlaag tegen Carlo Bomans op het Belgisch Kampioenschap in Waregem. Toen was ik ook te nonchalant. Door twee tanden te groot te sprinten kon ik hem niet meer remonteren. Maar deze bocht hier heeft me het meest pijn gedaan. Na de aankomst heb ik gehuild als een klein kind. Parijs-Roubaix was me op het lijf geschreven, van alle klassiekers lag hij me het best, maar het leek erop dat ik hem niet mocht winnen. Ik was net dertig geworden en de twijfel kroop in m’n kop: zo’n kans op de zege kreeg ik nooit meer.”

Fotograaf Jelle vraagt aan Eddy om een andere pose aan te nemen, maar die lijkt hem amper te horen. Gebiologeerd staart Eddy naar een kassei onder z’n rechtervoet. Alsof het net die steen is die hem in 1989 de zege heeft gekost. Ook de entourage van Eddy kon de bittere pil moeilijk slikken. José De Cauwer, toen de ploegleider, heeft nooit geloofd dat Eddy zomaar viel. In 2009, twintig jaar na de feiten, ontmoeten de twee elkaar opnieuw tijdens het televisieprogramma Vive Le Vélo. Het weerzien is hartelijk en na de opnames vliegen ze samen in de whisky.

“Na een Oban of vijf floepte José het er plots uit: ‘Eddy, je hebt de Parijs-Roubaix van 1989 verkocht!’ Ik viel bijna van m’n stoel. Waarom zou ik de koers die ik het liefst wou winnen verkopen?”

Dat was ook m’n eerste gedacht, maar onlangs heb ik interessante randinformatie gekregen. Jean-Marie Wampers vertelde me persoonlijk dat Eddy op Carrefour de l’Arbre zo dood als een luis zat. En als je niks meer te verliezen hebt, is een extra zakcentje natuurlijk welkom. Wanneer ik dit aan Eddy vertel, lacht hij z’n tanden bloot.

“Zei Wampers dat ik kapot zat? Nonsens, ik voelde me nog héél goed. Anders was ik nooit nog bij die andere achtervolgers geraakt. Zo zet Wampers zijn prestatie natuurlijk extra in de verf. Niemand hoort graag dat hij door de pech van een ander wint. Pas op, Wampers heeft die overwinning niet gestolen. Hij klopte De Wolf in de spurt en reed van Van Hooydonck, Madiot en Duclos-Lassalle weg. Dat zijn geen dutsen. Maar ik ben voor 99 procent zeker dat hij mij er nooit had afgereden.”

“Het gerucht dat ik die koers zou verkocht hebben doet al lang de ronde. Lambert, de intussen overleden baas van ADR, dacht dat ook. Sympathieke mens, maar hij kende geen bal van koers. Echt, ik zweer op mijn hoofd dat ik die Parijs-Roubaix niet verkocht heb. Maar ik weet waarom ze me verdenken. ‘In die bocht val je gewoon niet,’ zei De Cauwer. Hij kon er met zijn hoofd niet bij dat ik op zo’n banale plaats onderuit was gegaan. Bovendien viel ik bijna nooit: in héél mijn carrière zes keer, waarvan twee in Parijs-Roubaix. Je gaat het niet geloven, maar mijn tweede valpartij was in de velodroom zelf. Die keer toen Madiot ontsnapt was. We zouden met een groepje voor de tweede plaats spurten en ik demarreerde net voor de ingang van de wielerpiste. Bij het indraaien schoof ik onderuit in een waterplas. Ze hebben me op het voetbalveld mogen oprapen. (lacht) Echt waar, ik ben de enige renner die ooit de piste is binnen gegleden!” 

We krijgen het koud en gaan op zoek naar een warme koffie. We bellen aan bij restaurant de l’Arbre, het befaamde rode huis dat zich op het einde van de kasseistrook bevindt. Tijdens de koers wordt het omringd door duizenden dronken supporters, maar vandaag is de sfeer minder vrolijk. ‘We schenken geen koffie, dit is een gastronomisch restaurant,’ zegt de uitbater droogjes. Ik probeer nog even met m’n gast uit te pakken, (Mijnheer, dit is Eddy Planckaert. Hij is een winnaar van Parijs-Roubaix, jawel de koers waaraan jij je cliënteel hebt te danken. Mag hij alsjeblieft binnen voor een warme koffie?)  maar de man blijkt geen koersliefhebber te zijn. ‘Zoek in Baisieux maar een café,’ bromt hij. Ik ben onthutst. Een paar jaar geleden was dit nog een sympathieke brasserie waar je stoverij en steak haché kon eten. De ex-winnaars waren er graag geziene gasten. Ze zetten hun naam in het gouden gastenboek en gingen op de foto met wielertoeristen. Nu zijn enkel de liefhebbers van de coquilles Saint-Jacques en de bisque d’homard nog welkom. Dat zit er in de Ronde van Vlaanderen ook aan te komen. Binnen vijf jaar drinkt men op de Oude Kwaremont nog enkel Dom Pérignon.

“Ach, alles evolueert. Zie maar naar het materiaal waarmee de renners nu rijden. Nu zijn er al fietsen die speciaal voor Parijs-Roubaix gemaakt worden. Wij konden enkel met de druk in onze banden spelen. ‘Als je durft moet je met 4 kg rijden,’ zei Roger De Vlaeminck me. De meeste renners hielden het bij 6 kg, maar ik volgde het advies van Tsjeeten. Je moest iets harder trappen op het asfalt, maar je had wel meer comfort op de kasseien. Mijn stuur omwond ik met een stuk flanellen laken. Zo werden je handen iets beter tegen de schokken beschermd. Parijs-Roubaix is de wreedste koers die er is. Door dat dokkeren op de kasseien doet alles aan je lijf zeer, maar ik vond de blaren op m’n handen het pijnlijkst. Na honderd kilometer had ik in mijn handpalmen altijd open wonden. Het begint met een blaasje dat openbarst en stelselmatig groter wordt, soms tot twee centimeter breed. En dan moet je je stuur nog vasthouden. Het blaasje wordt een wonde en het bloed vloeit door je rennershandschoenen. Iedere kasseibult wordt dan een messteek door je hand. En nu heb ik zin in een entrecote.”

In Le Trou Normand, een brasserie in het nabije Baisieux, wordt Eddy wel nog op handen gedragen. “C’est pas vrai! Eddy Planckaert est ici!” roepen twee blozende tooghangers. Eddy glundert maar relativeert onmiddellijk: ‘Wat moet dat zijn als Boonen hier binnenkomt?’ Dé naam is gevallen. Het is tijd om de grote kanonnen door te lichten. “Mijn respect voor Tom Boonen wordt steeds groter. Ik heb hem vorig jaar hier op één van de kasseistroken live gezien. Man, die passeerde zó snel, ik heb er een snotvalling aan overgehouden. De rest leek stil te staan. Boonen is dé kasseispecialist, ik schat hem even hoog in als De Vlaeminck. Roger had wel meer flair, die zweefde als een hinde over de stenen. Tom z’n stijl is hoekiger, het is een stoemper, net als Briek Schotte. Maar hij rijdt zeker niet trager dan Roger. Als er geen ongelukken gebeuren wint Tom nog drie keer Parijs-Roubaix. Cancellara? In de Ronde wordt hij een kwaaie klant, maar op de kasseien van het Noorden rijdt hij er Tom nooit af. Alleen als Boonen slaapt, zoals in 2010, maakt Cancellara een kans. Boonen gaat het record van De Vlaeminck verpulveren, daar ben ik zeker van. Desnoods zullen er afspraken gemaakt worden. Men zal het me misschien kwalijk nemen dat ik dit zeg, maar Boonen kan het maar best meteen met Cancellara op een akkoordje gooien. Er staat eeuwige roem op het spel! ‘Ik nog één keer Parijs-Roubaix, gij nog twee keer de Ronde,’ zo simpel kan de deal zijn. Héél Vlaanderen zal bij Toms overwinning op z’n kop staan, alleen De Vlaeminck zal er kapot van zijn. Ik heb met Tsjeeten te doen. Wat voor hem pleit is dat hij veel meer concurrentie had dan Boonen. Je hebt vandaag maar vijf renners die Parijs-Roubaix kunnen winnen. In onze tijd waren er dertig favorieten. Zelfs klassementsrijders als Hinault en Fignon streden mee voor de overwinning.”

Eddy heeft de ruime whiskycollectie van het restaurant in de mot gekregen. ‘Zo’n lekkere gerookte Lagavulin, dat moet je eens proberen,’ zegt hij. Wat ik verwacht had gebeurt ook: na een paar slokken whisky wordt de filosoof in Planckaert wakker. “Die val op Carrefour de l’Arbre is niet voor niks geweest. Misschien was ze zelfs voorbestemd… Ze heeft alleszins bijgedragen aan m’n overwinning in ’90. Door die negatieve ervaring heb ik het jaar erop m’n tactiek aangepast. Ik wou niet meer afwachtend koersen, dat had me alleen maar pech opgeleverd. In Wallers-Arenberg, op meer dan 100 km van de meet, koos ik voluit voor de aanval. Toen ik uit het bos kwam had ik een minuut voorsprong op alle favorieten. Die dag voelde ik me voor één keer Eddy Merckx. Ik keek niet achterom en besloot alleen naar Roubaix te rijden. Mijn broer Walter, die door mijn overstap naar Panasonic terug mijn ploegdirecteur was, werd zot. ‘Laat je inlopen of ik rij je met je kloten in de gracht!’ riep hij. Het vervolg is bekend. Ik heb gewacht en klopte in een millimeterspurt Steve Bauer. En weet je wie de spurt voor me aantrok? Jean-Marie Wampers! De cirkel is dus rond.”

Eddy bestelt nog een Lagavulin: de laatste. Bij elke slok glinsteren z’n gitzwarte ogen iets meer. Alsof de duivel eindelijk uit het doosje mag, komt de speelvogel in Eddy eindelijk boven. ‘Eigenlijk heb ik iets verzwegen,’ zegt hij. ‘Ik ben gevallen omdat er in die bocht een knappe vrouw met een te korte minirok stond. Dat heeft me afgeleid.’ Hilariteit alom in het café. Als hij mag zwanzen is de kleine van Nevele op z’n best. “M’n frivool karakter heeft me overwinningen gekost. Soms was de concentratie niet wat het moest zijn. Ook het feit dat ik zo lang in functie van Vanderaerden moest rijden heeft m’n carrière nefast beïnvloedt. Eric was Post z’n lievelingscoureur, het is geen toeval dat ik bij ADR m’n grootste successen behaalde. (red. Eddy won in de twee jaar die hij bij ADR reed zowel de Ronde Van Vlaanderen als de groene trui) Ik had Parijs-Roubaix minstens drie keer moeten winnen, maar al bij al ben ik blij dat het me toch één keer gelukt is. Want talent is geen garantie op succes. Ik haal graag het voorbeeld van Adrie van der Poel aan. Zo’n klasbak en nooit Parijs-Roubaix gewonnen. Met zijn moteur en stuurvaardigheid moesten er vijf kasseien op z’n kast staan. Maar Adrie was overmoedig en reed gewoon té snel over de stenen. Ik herinner me nog dat hij in een kletsnatte Parijs-Roubaix voor me reed. Als een gek stoof hij me op het asfalt voorbij, recht naar het begin van een kasseistrook. ‘Adrie, kalm aan!’ riep ik nog. En ik zweer het je, twee seconden later lag hij op z’n kloten. Ik kon héél goed inschatten wanneer iemand zou vallen. Behalve die ene keer. (lacht)

 

Foto’s: Jelle Vermeersch