Twintig jaar lang was doelman Gilbert Bodart de keizer van Luik. Tot hij z’n strafschopgebied verliet en de groene rechthoek van de roulettetafel opzocht. Het gokmilieu en dubieuze zakenpartners brachten de man aan de rand van de afgrond. Maar vandaag kruipt de gevallen koning terug recht. “Mijn droom is trainer worden van Standard”
Het is een ietwat vreemd zicht om Gilbert Bodart, koning van Sclessin en in zijn donkerste dagen van de pokertafel, als een soort Ome Willem in een FC De Kampioenen-kantine te zien. De badslippers aan, benen gestrekt onder tafel, nipt hij aan zijn goudbruine Leffe. “Wat wil je drinken?” vraagt hij. “Cola? Meen je dat? Heb je geen zin in een aperitief?” Ik ben vergeten dat we in Wallonië zijn en bestel snel een Jupiler. “Mooi, nu kunnen we klappen,” zegt Gilbert. Makkelijk zal dat niet gaan, want rond ons maken de spelertjes een kabaal van jewelste. Een dikkertje met een veel te grote trui van Andrea Pirlo – in Luik is Italië nooit ver weg – komt aan z’n mouw trekken. “Ik wil naar huis!” huilt hij. Bodart aait de kleine over de bol. “Allez, ’t is goed, ik ga je vader bellen.”
Nooit meer Chinees
Bodart is eveneens een kind van de streek. Hij groeide op in Ougrée, een arbeiderswijk in Seraing. Zijn vader, Jean Bodart, werkte als fabrieksarbeider bij Cockerill-Sambre maar was tevens een getalenteerde doelman. Hij speelde bij Tilleur, in de jaren ’60 nog een subtopper in eerste klasse. “Ze hebben zelfs ooit het grote Anderlecht met Paul Van Himst geklopt,” zegt Bodart fier. “Net als ik was hij een crack in het stoppen van strafschoppen. Hij pakte 14 penalty’s na elkaar – ik denk dat dit een record is. Pas op, hij is nooit prof geweest. Mijn vader moest het voetbal combineren met zijn job als fabrieksarbeider.” Gilbert zucht even, zijn helblauwe ogen in z’n bruingebrande kop staan ineens dof. “Ja, mijn vader… Helaas is hij er niet meer. Hij stierf in 2011. En dat is mijn schuld. Ik had die Chinees moeten doden.”
De Chinees, dat is Zheyun Ye. Beter bekend als de ‘gokchinees’. In de zomer van 2005 kruiste Ye het pad van Bodart. Meer bepaald in La Louvière, toen nog een club in eerste klasse. “Hij werd me voorgesteld als de toekomstige president van de club,” vertelt Bodart. Op Tivoli dachten ze dat een steenrijke Chinese industrieel de club ging uitbouwen, maar Ye had andere prioriteiten. Hij manipuleerde voetbalwedstrijden om zo grote gokwinsten op te strijken. Bodart, de kersverse trainer van La Louvière, moest hem daarbij helpen. Op 28 oktober 2005 rond tien uur ’s avonds kreeg hij een sms’je van zijn president. Dat hij naar een Brussels hotel moest komen om een feestje te bouwen. Ye had op een overwinning van Anderlecht tegen Lokeren gegokt en vierde dat met zijn kompanen. Wat hij niet wist, was dat Lokeren in de extra tijd gelijk had gemaakt. Toen Bodart, die de correcte uitslag op de radio had gehoord, z’n baas op de hoogte bracht, werd hij razend. ‘Hij wou dat ik z’n verloren geld terugwon door ’s anderdaags de match tegen Sint-Truiden te fixen. Ik wou niet, maar daar nam hij geen vrede mee. Zijn mannen bedreigden me met honkbalknuppels,’ vertelde Bodart later voor de rechtbank. “Maar toch ben ik niet voor zijn bedreigingen gezwicht,” grijnst Bodart van boven z’n Leffe. “Kijk mijn resultaten er maar op na. Zo wou Ye dat we met drie goals verschil verloren tegen Anderlecht, maar ik speelde nul-nul gelijk. Hij werd gek omdat hij niks met me kon aanvangen. Eerlijk, ik had met heel die affaire niks te maken. Nooit heb ik één euro aan Ye verdiend. Maar de pers had bloed geroken en wachtte het proces niet af om m’n naam te bezoedelen. Door die affaire is m’n trainerscarrière om zeep.”
Bodart zou voor zo’n aandeel in de affaire-Ye zes maanden voorwaardelijk krijgen. Nooit kon het gerecht hard maken dat Bodart aan matchfixing deed. De Luikenaar gaf wel toe dat hij in opdracht van Ye een enveloppe met geld overhandigde aan Dusan Belic, de keeper van STVV. Dat gebeurde daags na de match Anderlecht-Lokeren. “Als ik het niet deed, zouden ze mijn dochter wat aandoen,” vertelde Bodart in de rechtbank. STVV verloor met drie goals van La Louvière, en Belic ging in drie van de goals niet vrijuit. ‘Als je praat, ben je dood,’ zei Ye hem na de match.
“Die bedreigingen waren niet om te lachen,” zegt Bodart. “Op 19 december 2005 speelden we tegen Club Brugge. Ye wou dat we met minstens twee goals verschil verloren, maar ik vertikte het opnieuw. Ik zette een goede organisatie neer en aan de rust stond het nul-nul. Plots kwam de materiaalman met een gsm naar me toegelopen. Ik wist meteen hoe laat het was. ‘Mijn mannen staan aan je deur,’ zei Ye. ‘Je vrouw zit in een zetel voor het raam en kijkt nu naar Friends. En jouw kinderen spelen in de tuin met de hond, een Duitse herder.’ Ik werd gek. Op dat moment brak het angstzweet me uit. Wat moest ik doen? Ik had geen keuze, het leven van m’n nabestaanden stond op het spel. Gelukkig pakten mijn tactische wissels goed uit. Ik zorgde ervoor dat de flank van Gert Verheyen openlag en Brugge scoorde. Uiteindelijk gingen we met 4-0 de boot in. Eén minuut na affluiten, kreeg ik een sms van Ye. ‘Tout est ok’.”
Waarom hij de niet politie verwittigde? “Ja, dat hebben de onderzoeksrechters me ook gevraagd. Vergeet niet, dat was de maffia hé? Klikken en je krijgt de kogel. Ik heb maar van één ding spijt: dat ik de Chinees niet gedood heb. Misschien kreeg ik dan wel levenslang, maar dan was tenminste m’n naam gezuiverd en had mijn papa nog geleefd. Weet je, mijn vader en ik waren bijna twee broers. We scheelden maar negentien jaar. Hij was zo fier op me en heeft me altijd gesteund omdat hij wist dat ik een eerlijke, goede mens was. De affaire Ye raakte hem diep. Hij was er kapot van dat zijn zoon in zijn geliefde sport – het voetbal – zo laag gevallen was. Op een dag is zijn hart geëxplodeerd. Fini. Volgens mij kon z’n lichaam de stress niet meer aan. Ik neem dat op mij, de dood van m’n vader is mijn fout. Want er is ook nog de affaire van de Grotten van Han. Maar dat is voor straks, laat het ons eerst over mijn voetbalcarrière hebben. Velen zijn het misschien al vergeten, maar ik ben ook nog een succesvol doelman geweest.”
Duizend min één matchen
Bodarts carrière duurde tot zijn veertigste, al was dat laatste jaar er misschien teveel aan. Bij Beveren, z’n laatste eersteklasseclub, stond Bodart net niet met een bierbuik tussen de palen. Dat heb je als de liefde voor het spelletje groter is dan het gezond verstand. Ook bij z’n club Vottem kan hij het niet laten om af en toe een balletje mee te trappen. ‘Hij heeft nog steeds een fantastische pass in de voeten,’ roept de barman me vanachter zijn toog toe. “Vergeet niet dat ik een van de eerste keepers was die ver voor zijn goal speelde,” zegt Bodart ernstig. “Ik hield ervan om al dribbelend een spits uit te kappen. En zoals je weet, trapte ik af en toe een penalty of vrije trap.” Bodart maakte acht doelpunten in z’n carrière, weinig doelmannen doen hem dat na. Net als dat wellicht niemand z’n record van 470 matchen voor Standard zal breken.
“Wist je dat ik in totaal 999 matchen op het hoogste niveau gespeeld heb? Als ik al mijn matchen bij m’n Belgische, Franse en Italiaanse clubs optel, kom ik er één te kort om duizend te halen. Nu beklaag ik het me dat ik tijdens een match met Beveren in de voeten van Lokeren-spits Sambegou Bangoura ben gedoken. Hierdoor blesseerde ik me aan het hoofd en raakte nooit meer op het scheidsrechterblad. Maar ik had een mooie carrière. Alleen jammer dat ik nooit met Standard kampioen kon spelen.”
Eén keer was hij er dichtbij. In het seizoen ’94- ‘95, toen Standard een topteam had met Marc Wilmots, Guy Hellers en Gunther Schepens, werd de titel beslist in een onderling duel met Anderlecht. Dankzij een rode kaart van Filip De Wilde mocht Standard een uur tegen tien man spelen, maar toch kon het niet winnen. Een ontketende Marc Degryse zorgde ervoor dat paarswit alsnog met 2-1 won. “De schuld van Robert Waseige. Ondanks ons numeriek overwicht, wou hij zijn tactiek niet bijstellen. Woedend was ik na de match. Als hij Hellers opgeofferd had om Degryse uit te schakelen winnen we altijd. Maar de kleine mocht gaan en lopen waar hij wilde. Al zijn er ook bizarre dingen gebeurd: een goal van Wilmots werd afgekeurd voor buitenspel terwijl de bal vanop de doellijn vertrok en in de fase waar De Wilde werd uitgesloten moesten we ook een penalty krijgen. Ik denk dat we gewoon geen kampioen mochten worden.”
De gemiste titel luidde het afscheid van Bodart bij Standard in. Een jaar nadien trok hij naar Bordeaux. Hij had er toen al 15 jaar bij de Rouches opzitten. In 1981, zestien jaar was Bodart toen, werd hij door Ernst Happel naar de A-kern geloodst. Hij was de derde keeper en dacht weinig speelkansen te krijgen. Maar in de voorbereiding riep Happel hem op om een exhibitiewedstrijd tegen New York Cosmos te spelen.
“Preud’homme was ziek, dus moest ik als reservekeeper fungeren. Althans, dat dacht ik. Tot mijn verbazing zette Happel niet de tweede doelman – Claudy Dardenne – in de goal, maar ik. Het was een van de zeldzame keren dat ik schrik had voor een wedstrijd. Debuteren bij Standard! En dat tegen een ploeg met wereldvedetten als Pélé, Franz Beckenbauer en Gerd Müller. Na twee minuten ranselde ik een vrije trap van Der Kaiser uit de winkelhaak. En daarna stopte ik ook nog een penalty van Gerd Muller. Ik speelde de match van mijn leven. De supporters werden gek.”
De hoeren van Guillemins
De piepjonge Bodart maakte tijdens zijn eerste profjaren de glorieperiode van Standard mee. Na het vertrek van Happel loodste Raymond Goethals in 1982 de Rouches naar een eerste landstitel in elf jaar. Dat gebeurde na een 1-3 zege tegen Waterschei, een match die nog een staartje zou krijgen. De club speelde in datzelfde jaar ook de finale van de Europacup II tegen Barcelona. In Nou Camp werden ze echter bestolen door de scheidsrechter en verloren ze hun enige Europacupfinale ooit. Bankzitter Bodart zou die match echter om andere redenen herinneren. “Ik sliep naast de kamer van Benny Went en Remy Botron. Midden in de nacht werd ik gewekt door een vreselijk kabaal. Ik hoorde glas breken, roepen en tieren, en een hoop gestommel. Toen ik hun deur opende zag ik beide spelers op elkaar liggen, volledig onder het bloed. Went en Botron hadden hun nederlaag iets te stevig doorgespoeld en waren stomdronken met elkaar op de vuist gegaan. Alles wat ze maar konden vastkrijgen gooiden ze na elkaar. Gelukkig hielden ze er niks aan over.”
In de Vurige Stede zijn ze niet vies van een goed glas en dat had al eens zijn gevolgen voor de prestaties op het veld. In zijn biografie ‘Toute la vérité, rien que la vérité’, bijeen gepend door de Waalse sportjournalist Dominique Paquet, beweert Gilbert Bodart dat Standard in ’93 een halve finale in de beker van België verloor omdat enkele spelers een wilde nacht hadden beleefd in Les Guillemins, het red light district van Luik.
“De avond vóór de terugwedstrijd tegen KV Mechelen was coach Arie Haan daar met een paar spelers de bloemetjes aan het buiten zetten,” vertelt Bodart met een brede grijns. “Hun vrouwen zijn er echter achter gekomen. Diezelfde nacht nog kwamen ze naar Luik afgezakt om hen de levieten te lezen. Ik hoef er geen tekeningetje bij te maken dat de voorbereiding van de match allesbehalve perfect verliep. Wie de spelers waren? Het waren altijd dezelfde… Nee, ik ga geen namen noemen. Tip: het waren Nederlanders. Jammer genoeg kostte hun kater ons de uitschakeling in de beker.”
Het incident verdween in het niets met het drama dat zich tien jaar eerder had afgespeeld. Op een blauwe maandag in 1984 ontdekte onderzoeksrechter Guy Bellemans dat enkele Standardspelers hun winstpremie aan die van Waterschei hadden afgestaan. In ruil daarvoor zouden de Limburgers niet al te veel weerstand geboden hebben tijdens de match voor de titel. Omkoperij dus. “De bankzitters, waaronder ik, wisten niks van die onderhandelingen,” zegt Bodart. “Als Gerets, Meeuws en Co vergaderden, was dat zonder de jonge gasten.” De Bellemans-affaire zou een grote rol spelen in de carrière van Bodart. Omdat men Preud’homme voor een jaar schorste, werd Bodart ineens titularis. Hij deed dat zo goed dat de trainer – Michel Pavic – bij de terugkeer van Preud’homme niet meer wist wie als doelman te kiezen. Ze waren in zijn ogen even goed. “Pavic liet ons dan maar beurtelings opdraven. Niet echt een slim manoeuvre, vond ik. Er heerste een enorme druk op onze schouders. Noch Michel, noch ik, hadden recht op een vergissing. Eén slechte match en de andere zou definitief tussen de palen staan. Gelukkig trok Preud’homme begin ’86 naar Mechelen en loste het probleem zichzelf op.”
Drama tegen Denemarken
Ook bij de Rode Duivels moest hij lang wachten op z’n kans. Eerst versperde Pfaff hem de weg en dan Preud’homme. Met als gevolg dat hij zich nooit echt een Rode Duivel voelde. Op het succes-WK van ’86 irriteerde hij zijn ploegmaats. Ze vonden dat hij zich als een toerist gedroeg. “Wat zou je willen? Ik was derde doelman na Pfaff en Munaron. Als ze op training een matchke speelden, zetten ze die twee in de goal en kon ik toekijken. J’étais en vacances. Het enige wat me daar in Mexico interesseerde waren de vrouwen. Ik was vrijgezel, dus trok ik naar de nachtclubs.”
Pas in 1995, Bodart was dan al 33, werd hij de absolute numero uno bij de nationale ploeg. In de voorronde voor het EK van ’96 was hij aanvankelijk één van de sterkhouders, maar in de beslissende match tegen Denemarken liep het fout. “Zonder twijfel de grootste ontgoocheling uit m’n carrière,” zucht Bodart. “Ik flaterde, maar eigenlijk had Gunther Schepens evenveel schuld. Ik wilde een voorzet plukken maar werd door hem gehinderd. Op het moment dat ik de bal vastgrijp, kopt hij hem uit mijn handen in de voeten van Michael Laudrup… Indien we die match wonnen zouden we het EK gehaald hebben, maar nu was het over and out. Het betekende zelfs het einde van m’n carrière als internationaal. Van Himst heeft me toen niet netjes behandeld. Na de match tegen Denemarken zei hij: ‘Trek het je niet aan, je bent de beste’, maar voor de volgende interland koos hij wel voor De Wilde. Voor één fout, zo afgeschreven worden, ik vond dat echt erover. Temeer omdat ik in de andere matchen, in Spanje bijvoorbeeld, de Rode Duivels had recht gehouden. Maar ja, ik was aangeschoten wild bij de Nederlandstalige pers. Dan kan je het schudden.”
De flater tegen Denemarken zorgde er ook voor dat Gilbert Bodart naast de Gouden Schoen greep. In de eerste ronde verpletterde hij z’n tegenstand, maar in de terugronde haalde hij nog amper punten. Z’n blunder zat nog te stevig in het geheugen van de stemgerechtigden. Paul Okon nam het geschenk met beide handen aan. Terwijl de Australiër naast de ravissante Phaedra Hoste voor de fotografen poseerde, zat Bodart op een trapje van het casino van Knokke eenzaam voor zich uit te staren. “Het was triestig. Ik had niet verwacht dat de trofee me zou ontglippen. Zonder die match tegen Denemarken win ik altijd. Maar ja de Vlaamse journalisten hebben het me niet gegund. Ze speelden onder één hoedje met het bestuur van Club Brugge. Als Okon won, konden ze hem voor veel geld verkopen. Ik hecht meer belang aan de titel ‘doelman van het jaar’ die ik vier keer won. Daar stemmen tenminste de spelers.”
1995 was een rampjaar voor Bodart. Op een bepaald moment begon hij om een onverklaarbare reden gewicht te verliezen. Vijftien kilogram op enkele weken. Hij zweette ook vaak en had geen energie meer. Uiteindelijk wordt de oorzaak gevonden: hypopituïtarisme, het gebrekkig functioneren van de hypofyse in de hersenen. Hierdoor geraakt je hormonenhuishouding verstoord. De oorzaak bleek even bizar als de ziekte zelf: een match in Waregem van 11 jaar geleden.
“Ik herinner me die wedstrijd nog glashelder,” zucht Bodart. “In de laatste minuut, kregen we met Standard een penalty tegen. Juvenal Olmos, een Chileen van SV Waregem, ging achter de bal staan. Hij had zowat de hardste trap uit de competitie en dat heb ik gevoeld. Ik kreeg de bal pal in mijn gezicht en vloog vervolgens met mijn kop tegen de paal. Hierdoor verloor ik zelfs het bewustzijn even. Achteraf dacht ik dat er niks aan de hand was, maar door de klap had er zich een bloedklonter in m’n schedel gevormd. En die is beetje per beetje m’n hypofyse gaan opeten. Tot ze tien jaar later niet meer functioneerde. Vanaf 1995 heb ik altijd medicamenten moeten nemen om mijn hormonen op peil te houden. Acht pillen, elke dag. Als ik ze niet neem, sterf ik binnen de week. ”
Ons gesprek wordt onderbroken door een bal die m’n bierglas omstoot. Vier jeugdspelertjes hebben de kantine omgetoverd in een voetbalveld. Bodart verheft z’n stem. ‘Ga nu toch buiten spelen! Ik ben met een journalist aan het praten!’
“Soms verlang ik er toch naar om met volwassen te werken,” lacht hij. “Ik zou graag nog eens een grote ploeg trainen. De Rode Duivels? Waarom niet. Het zou hen geen windeieren leggen, overal waar ik coach was haalde ik goede resultaten. Ik begon bij Visé in 2002. Die bracht ik naar de leiding van tweede klasse. Maar op zes matchen van het einde wou de voorzitter niet meer dat we promoveerden. Natuurlijk zag ik dat niet zitten. Toen ik de daaropvolgende match toch won, heeft hij me buitengesmeten. In Oostende net hetzelfde. ‘Ik heb geen zin om veel premies te betalen, zorg dat je gewoon genoeg punten haalt om in tweede te blijven,’ zei voorzitter Vergeylen. Maar ik wou kampioen spelen. Gelukkig kreeg ik steun van de sponsor. Ik ben toen opnieuw Paul Okon uit Australië gaan halen en we hebben in 2004 de eindronde gewonnen. Een klein mirakel.”
Het was in Oostende dat de eerste onfrisse geruchten over Bodart opdoken. Zo zou in de kleedkamer een gokbriefje uit zijn jaszak zijn gevallen. Een speler raapte het op en zag dat hij voor 500 euro op z’n eigen team had gespeeld. “Dat zijn roddels van een gefrustreerde politicus. Je kent hem uit de judowereld,” knipoogt Bodart. “Dat een Waal succesvol was in Vlaanderen zag hij als een catastrofe. Wat een onzin ook, dat verhaal. Het ging zogezegd over de match tegen Standard die we met 5-0 hadden verloren. De quotatie van die wedstrijd was 1,10. Denk je nu echt dat een gokker 500 euro gaat inzetten om er maar 50 te winnen? Dan ben je krankzinnig.”
Gilbert Bodart geeft wel toe dat hij in zijn leven nooit vies geweest is van een gokje. Le jeu zoals Walen het speels noemen, maakte nu eenmaal deel uit van het leven van een voetballer. Zo durfden in de jaren ’90 bepaalde spelers van Standard al eens op de paarden te wedden. Op een dag zaten alle spelers in het spelershome. Bodart, die naar de kine moest, had aan Gunther Schepens gevraagd om de Tiercè op teletekst te volgen en de winnende nummers te noteren. Wat hij niet wist, was dat Schepens achter zijn rug in zijn jaszak was gaan snuisteren. Die had het gokbriefje van Bodart gevonden en schreef netjes Gilberts pronostiekje over. ‘En, Gunther, wat is de Tiercè?’ vroeg Bodart, toen hij terugkwam. Schepens stak hem stoïcijns een briefje met de ‘winnende’ nummers toe. Tien seconden later stond Bodart als een gek in het spelershome te springen. “Je suis miljonair!” krijste hij. Dat was hij inderdaad, tot Schepens hem de échte nummers gaf. “Ik herinner me het nog heel goed,” lacht Bodart. “Gunther en ik waren vrienden en speelden vaak samen op de paarden. Maar ik heb het hem betaald gezet, hoor. De klassieker: hete zalf in z’n onderbroek smeren. Zijn ballen stonden twee uur in de fik.”
Cocaïne Casino
In de herfst van 1996 zet Bodart een stapje in de wereld dat z’n leven zou veranderen. Na een match met Bordeaux trekt hij met Jean-Pierre Papin en z’n coach Rolland Courbis naar het casino van Arcanchon. Het is liefde op het eerste gezicht. “Elke keer ik in een casino aankwam, voelde ik m’n lichaam ontspannen. Gokken gaf me een bevredigend gevoel. Het was m’n cocaïne en ik snoof ervan met volle tuigen,” vertelt Bodart in z’n biografie. Wetenschappelijk is bewezen dat bijna alle gokverslaafden bij een eerste casinobezoek fors winnen. Bodart is alvast een case die dat bevestigt. “Ik herinner mijn eerste gok in het casino nog goed. Op de roulette zette ik vijfduizend frank in op één nummer. Het was meteen bingo en ik kreeg 35 keer m’n inzet terug. Daarna flikte ik dat nog twee keer door tienduizend frank in te zetten. Uiteindelijk stapte ik die avond met 2 miljoen oude Belgische franken buiten. En dan ben je natuurlijk vertrokken. De dag daarna keerde ik terug en ik won opnieuw. En de dagen daarop ook. Toch ben ik redelijk snel met de roulette gestopt. Het was een jeu de chance en dat enerveerde me. Ik heb ooit eens vijftig keer na elkaar vijfduizend frank op de ‘36’ ingezet, maar het nummertje viel maar niet. Tot ik de tafel verliet en ineens de zesendertig drie keer na elkaar uitkwam. Dat is om gek te worden. Blackjack of poker had je meer onder controle. Het is me overkomen dat ik om één uur ’s middags al een half miljoen frank kwijt was, maar uiteindelijk om zes uur ’s ochtends een miljoen gewonnen had. Uiteindelijk keren je kansen definitief, maar dat heb je niet door. Je verliest twee dagen na elkaar, maar je denkt: de derde dag win ik. Toch beschouw ik mezelf niet als een gokverslaafde. Ik verloor uiteindelijk in totaal maar 2 miljoen Belgische frank in de casino’s.”
Achteraf zal ik in zijn biografie lezen dat hij acht miljoen frank verspeelde. Nog altijd peanuts in vergelijking met wat Bodart in zijn carrière verdiende. Bij Bordeaux alleen al incasseerde hij 30 miljoen frank per seizoen. Toch zou hij z’n hele fortuin verspelen. Maar aan wat dan? Zijn donkerste periode reconstrueren is niet makkelijk. Bodart haalt data en bedragen door elkaar en weigert nogal vaak paard en man te noemen. Niet het gokken in casino’s, niet de affaire Ye, maar dubieuze zakencontacten zouden hem naar de financiële afgrond gebracht hebben. Volgens Bodart liep het pas grondig fout in 2006, toen hij in Wevelgem trainer was. De toenmalige voorzitter, Tony Coorevits, bracht hem in contact met ‘een grote pief in het voetbal’ die op zijn beurt Bodart voorstelde aan iemand die hoge rendementen voor zijn investeringen beloofde. “Het ging over des affaires in Roemenië. Aardappeltransporten, vastgoed, enzovoort,” zucht Bodart. “Ik leende hem eens honderdduizend euro’s, daarna eens tweehonderdduizend, vervolgens vierhonderdduizend, enzovoort. Hij vroeg steeds meer geld voor z’n investeringen, maar op den duur kwam niks meer terug. Na twee jaar besefte ik dat ik bestolen was. Maar toen was het te laat. Ik had ondertussen al m’n huis verkocht. Ik wou die bewuste tiep een kogel door de kop schieten, maar dan kon ik zeker naar mijn centen fluiten. Uiteindelijk vertelde die kerel me dat ik m’n miljoenen euro’s zou terugkrijgen als ik nog één keer een serieuze som investeerde. En toen heb ik dus in de grotten van Han de fout van m’n leven gemaakt. Pas grande chose, ik heb gewoon een raam open laten staan.”
In dat raam kroop op zondag 17 augustus 2008 een gemaskerde overvaller met een wapen. Onder bedreiging moest de directeur en een medewerkster hem de recette van het weekend overhandigen. Bodart, die nog maar pas marketingverantwoordelijke in de grotten werkte, wist dat er in het verlengd weekend van Moederdag veel geld in kas was. De getipte overvaller ging er met 55000 euro vandoor.
“Zelf heb ik nooit één euro van dat geld gezien. Ik ben ook geen dief. Ik ben gewoon gekraakt onder de druk. Je moet dat begrijpen, ik wou m’n geïnvesteerd geld terug. Ik moest die kerels hun vertrouwen terugwinnen. Want als ik stopte met geld geven, was ik alles kwijt. Maar goed, je moet wel gek zijn om mee te werken aan een inbraak. J’étais un con.”
Ook Bodarts kompaan was een idioot. Tijdens de overval had die de voornamen van de directeur en zijn assistente gebruld. Bovendien vroeg hij waar de enveloppes met geld waren. Dat kon alleen iemand weten die in de Grotten van Han werkte. Drie dagen na de inbraak werd Bodart thuis gearresteerd. De politie zou een gesprek afgeluisterd hebben waarin hij aan zijn kompaan vroeg ‘snel de truitjes te verdelen’. Hij mocht meteen in de gevangenis van Dinant gaan brommen. “Eigenlijk vond ik het leven in de gevangenis aangenaam,” zegt Bodart. “Ik at en dronk wat ik wou, sportte met de andere gevangen en deelde handtekeningen uit aan de bezoekers. Maar in mijn hoofd spookte het. Vooral dat schuldgevoel dat ik m’n ouders zoveel pijn deed. De grootste klap kreeg ik toen m’n vrouw de echtscheiding aanvroeg. Jaren heb je alles voor dat gezin gegeven en dan word je plots aan de deur gezet. En dit terwijl ze van alles wat ik uitspookte op de hoogte was. Ze is trouwens met al het geld vertrokken dat nog op mijn rekeningen stond. Ja, ik ben kwaad op haar. Toen ik uit de gevangenis kwam, stonden m’n meubels op straat. Dat was om te huilen. Ik moest mijn leven herbeginnen als een clochard. Niettemin was ik nog steeds populair bij de vrouwen. Elke dag neukte ik er tien verschillende. Het kon me niet schelen wie of wat, ik deed maar wat. Maar je wordt daardoor niet gelukkig. Ik voelde me alleen en verlaten. Mijn vrienden lieten niks van zich horen, ik zag mijn oudste kinderen niet meer… In die periode wou ik me van kant maken. Gelukkig ontmoette ik Virginie.”
“Zij hielp me er bovenop. Samen hebben we ondertussen een zoontje van twee jaar. Winston, heet hij. Met haar ben ik gelukkig, maar sommige littekens zullen blijven. Vrienden en zo, dat ligt moeilijk. Na alles wat ik heb meegemaakt, wantrouw ik iedereen. Veel geld hebben is niet makkelijk. Dan cirkelen ze plots allemaal als haaien rond je. En voor je het weet zit je in champagne te drinken met ‘zakenrelaties’ die uiteindelijk regelrechte boeven blijken te zijn. Het is het probleem van veel voetballers. Boffin, Nilis, Pfaff – ze zijn allemaal gerold geweest. Ik hoef echt geen Porsche meer. Het enige wat ik nog hoop is om op het hoogste niveau terug te keren. Mijn droom is om ooit bij Standard trainer te worden. Alleen zie ik dat met het huidig bestuur niet te snel gebeuren. Een sterke persoonlijkheid zoals ik, dat kunnen ze daar niet aan. Toch wil ik niet verbitterd zijn. J’ai bien profité de la vie… Ik was niet zo’n playboy als Roger Claessen (red; enfant terrible van Standard uit jaren ’60 die met ontelbare vrouwen de lakens deelde), maar ik kende wel de mooiste vrouwen van België. Ook in de bak had ik liefjes. Stagiaires en zo. Ja, ik heb geleefd. En over spijt hebben we het al gehad. Ik heb gewoon een paar foute keuzes gemaakt. Maar wie doet dat niet in zijn leven?”