Patricia heeft kuiten als basketballen en okselvijvers om in te verdrinken. Ze lijdt aan ADHD en haar adem ruikt naar de Hoge Maai. «En, buddy, hoeveel kilometer heb je er al opzitten ? » vraagt ze, terwijl ze hard op mijn schouder slaat. Een scherpe amoniakgeur teistert mijn reukzin en ik deins ongemakkelijk achteruit. « Euh, zo’n 130, » antwoord ik na een kleine aarzeling. « Op 7 dagen tijd ? Da’s niet eens een gemiddelde van 20 kilometer per dag ? Steek maar een tandje bij, kerel ! » Het zwetend paard geeft me opnieuw een klap, deze keer op mijn achterwerk. Ik kan me de haren uittrekken. Waarom heb ik dat mens daarnet een slok water aangeboden ? Nu geraak ik er niet van af. « Ik ben op prospectie, » zegt ze, terwijl ze een topografische kaart tevoorschijn tovert. « Volgende maand komen we hier met de Pompoenstappers een tochtje maken. » « Mooi, » mompel ik, terwijl we in Sint-Amandsberg het Groot Begijnhof binnenwandelen. Het is bijna niet te vatten, maar in mijn Gentse achtertuin bevindt zich één van de grootste begijnhoven van Europa. Tachtig huisjes, veertien conventen, drie pleinen, een kerk en een kapel werden in 1872 door een mecenas – hertog van Arenberg – langs de rand van de stad opgetrokken. Het is een dorp in de stad. Ooit liepen hier 700 begijntjes in zwarte gewaden met witte kappen rond. Ze moesten de gelofte van gehoorzaamheid en maagdelijke zuiverheid afleggen. Daarnaast gaf het begijnhof ook onderdak aan het gewone volk, namelijk aan christelijke vrouwspersonen . Geile bokken die dachten hier een jonge deerne aan de haak te kunnen slaan, waren er aan voor de moeite. ‘s Avonds om negen uur gaan de toegangspoort op slot. Na dit uur gaat niemand meer binnen of buiten. Aan de wereldlijke inwoonsters is het verboden manspersonen te laten overnachten, schreef het huisreglement. Wat er gebeurde bij een uitslaande brand of een acute hartaanval van een nonnetje, is onduidelijk. Nog steeds kan je na 21 uur het begijnhof niet meer buiten of binnen. Vandaag zijn de huisjes bevolkt door vrouw – én manspersonen. De allerlaatste begijn – Alice Maenhout – stierf immers in 2002. Ietwat verstrooid kijk ik naar één van de prachtige huisjes. « Is dit je stiltemoment ? » vraagt Patricia met toegeknepen oogjes. « Mijn wat ? » vraag ik verbaasd. « Je stiltemoment. Een ogenblik van afzondering en reflectie. Om de tien kilometer heb je er één nodig. » Ik hoor het donderen in Keulen. Al acht dagen loop ik in mijn dooie eentje doorheen het Vlaamse landschap. Mijn sociaal contact beperkte zicht tot ontmoetingen met dorpsidioten, bloeddorstige dobermanns en bronstig vee. Ik ben zo eenzaam dat ik zelfs met Ignace Crombez en Bert Anciaux op pad zou willen. En dan vertelt Patricia dat ik momenten van bezinning moet inlassen. « Je hebt gelijk, » zeg ik. « Laat ons de ogen sluiten en wat mediteren. » Eens haar ogen dicht zijn, aarzel ik geen moment. Behoedzaam sluip ik achter haar weg om zo’n 30 meter verder de spurt van mijn leven in te zetten.
Alleen zijn heeft zo zijn voordelen. Je gaat op details letten die je anders ontgaan. Zo valt het me op dat brandnetels vooral op wandelpaden groeien. In de berm of op de wegeltjes vind je ze in overvloed, maar eens in het veld zijn ze niet meer te bespeuren. Dat komt omdat wandelaars graag hun honden meenemen. Brandnetels hebben het liefst een stikstofrijke bodem. De overvloedige hondendrollen zijn dan ook een ideale bemesting voor deze plant. Brandnetels zijn de Philippe Gilberts van de plantenwereld. Waar zij opduiken is er geen glorie meer voor een ander. Het is een pestsoort, in zijn rush naar stikstof – en fosforhoudende gronden, verdringt de brandnetel alle andere planten en groeien ze tot er geen doorkomen meer aan is. En zo gebeurt het dat een mens al eens tot zijn middel door een netelveld moet waden. Het is van mijn kindertijd geleden dat ik de brandende pijn nog eens voelde. Niet dat je er dood van gaat, maar het is toch wel vervelend. In het Engelse Dorset trekken ze zich daar al lang niets meer van aan. Jaarlijks wordt daar immers het WK brandnetels eten georganiseerd. De wedstrijd ontstond in 1986 door een ordinaire caféruzie. Twee landbouwers beweerden allebei dat ze de langste netels in hun weide hadden staan. « Wel, als de jouwe groter zijn, eet ik de mijne allemaal op, » zei Alex Williams na een Guiness of tien. De World Nettle Eating Championship was geboren. Een uur lang krijgen de deelnemers brandnetels voorgeschoteld. Daarvan plukken ze de bladeren die ze zonder aarzelen in hun mond proppen. Achteraf worden de naakte stengels gemeten. Wie de langste geaccumuleerde lengte heeft, is de kampioen. De winnaar van vorig jaar – Sam Cunningham – speelde zo’n 45 meter brandnetels naar binnen. Naar verluidt mag hij zijn vrouw nooit meer beffen.
Ook op de openbare weg ontdekt een mens al eens wat. Zo stelde ik vast dat Mercedes-bestuurders de meest onvriendelijkste chauffeurs zijn. Ik heb de test gedaan. Bij elke auto die me kruist zwaai ik naar de bestuurder. Meestal krijg ik altijd een goedendag terug, behalve als ze in een Mercedes zitten. Van de minstens honderd Mercedessen die passeerden, krijg ik geen enkele groet terug. Een Duits enquêtebureau onderzocht in 2008 de relatie tussen automerken en de persoonlijkheid van de chauffeurs. Het onderzoek wees uit dat Volkswagen-chauffeurs de vriendelijkste zijn, terwijl BMW-rijders vooral uit sportieve macho’s bestaan. Bestuurders van een Mercedes zijn vooral saaie, oude, serieuze mensen. Dat klopt maar voor de helft. De Mercedes is een oudelullenbak voor onbeschofte azijnpissers. Ja, beste lezer, dit zijn de hersenspinsels van een mens die zich doorheen de Alfons Braeckmanlaan van Sint-Amandsberg sleept . ‘FC Azalea’ lees ik op een rastering langs de weg. We zitten in de bloemenstreek en dat zullen we geweten hebben : niet alleen vallen de velden vol bloeiende rozen en chrysanten op, ook de namen van de voetbalclubs verwijzen naar het streekproduct. Wist u dat Olivier Deschacht zijn eerste voetbalstapjes bij Begonia Lochristi zette? Er zijn wel meerdere vreemde clubnamen. Vigor Wuitens Hamme bijvoorbeeld. Vigor is het Latijns woord voor ‘kracht’ en de wuiten is een Vlaamse gaai die kon spreken. Volgens de legende hadden de vikings tijdens hun veroveringstocht deze speciale vogel uit Hamme meegenomen. Maar eenmaal gevangen deed hij zijn mond niet meer open. Jaren later kwam de wuiten in handen van een Vlaamse visser. Toen hij de Schelde opvaarde, gebeurde het onwaarschijnlijke. De vogel zag de Hamse kerktoren terug en riep : « Kwek, kwek, ‘k hein Ham gezien. » Nog gekker is de naamkeuze van Thor Waterschei. De naam van het Limburgs mijnwerkersploegje dat ooit nog de halve finale van de UEFA-beker haalde verwees niet naar de naam van de oorlogsgod maar stond voor de afkorting Tot Herstel Onzer Rechten. De Limburgers wilden bij hun oprichting in 1919 de Franse overheersing van het mijnbestuur aanklagen. Dat de clubkleuren van Waterschei zwart en geel waren, was dan ook alles behalve toevallig. Toen Thor Waterschei enkele jaren later tot de Belgische Voetbalbond toetrad, werden ze echter verplicht om hun Vlaamse strijdkreet te veranderen. ‘Tot Herstel Onzer Rechten’ werd – hou u vast – ‘Tot Heil Onzer Ribbenkast’. De ribbenkast bleef overeind tot de ploeg in 1988 met Winterslag fusioneerde tot Racing Genk.
Ik nader de Rozebroeken, een natuurdomein in de buurt van Sint-Amandsberg. In 2008 liep er in dit park een serieverkrachter rond. De man had het vooral op joggers gemunt die hij eerst met een mes bedreigde en daarna met zijn jos liet kennis maken. De kerel was behoorlijk productief: in een tijdspanne van drie weken verkrachtte hij maar liefst 18 vrouwen. Groot was dan ook de verbazing dat de Ted Bundy van Sint-Amandsberg een snotneus was, nl. een 17-jarige Turk die hier zijn vakantie doorbracht. De kerel was niet van de slimste of had een enorm testosteronprobleem, want terwijl het volledige Gentse politiekorps hem zocht, randde hij in vol daglicht – en in het bijzijn van een vijftal getuigen –opnieuw een vrouw aan. Na een korte achtervolging rekenden ze hem zonder problemen in. De vakantie van onze vriend werd intussen verlengd, weliswaar in de jeugdgevangenis van Ruiselede. Behalve een kat die een eekhoorn wil opvreten valt er in de Rozenbroeken niks te beleven. Een paar uur tel ik brandnetels tot het plots begint te regenen. Ik vloek. Net nu ik in één van de mooiste natuurgebieden van de Scheldevallei loop, gaan de hemelsluizen open. De Damvallei is de thuishaven van talloze spectaculaire vogelsoorten, alleen zijn deze vandaag op congé. Ik zie enkel een verdwaalde merel op een tak zitten. Bovendien blijkt mijn hi-tech outfit niet echt waterproof te zijn. Mijn wandelschoenen – die me zo’n luttele 300 euro kostten – zijn een nog grotere zeef dan de verdediging van de Rode Duivels. Na een uurtje zijn mijn sokken doorweekt en dan weet ik wat er komen gaat : natte voeten zijn de ideale voedingsbodem voor blaren. Het wordt het begin van een ellendige namiddag. Zo heb ik al een tijdje geen wegmarkeringen meer gezien. Ik volg een paadje dat langs enkele tarwevelden loopt, maar wanneer ik plots onder een wasdraad met Eskimo-onderbroeken sta, besef ik dat ik verdwaald ben. Luttele seconden later vliegt de deur van een veranda open. « Godverdomme nondedju, wat doe jij op mijnen hof ? » buldert een stem. Ik kan mijn ogen niet geloven. Voor me staat boer Speeltie uit Hard Labeur. Hij heeft een riek in zijn hand en stormt naar me toe. « Sorry mijnheer, ik ben verloren gelopen, » roep ik half in paniek. Speeltie staat nu pal voor me. Zijn ogen zijn rooddoorlopen en in zijn baard hangt erwtensoep. « ‘k Moet nie weten, vent, » brult hij. « Het is altijd hetzelfde. Dit weekend reed er een groep mountainbikers over mijnen hof. De eerste vijf zijn kunnen doorrijden, maar de zesde had mijn riek in zijn wiel. Dus, schiet u ! » Ik maak me vlug uit de voeten en spoed me naar de andere kant van zijn huis. Op de openbare weg besef ik dat ik in de puree zit. Ik bevind me niet meer op de GR128 . Op mijn stappen terugkeren is de beste oplossing, maar dan moet ik de krankzinnige Speeltie opnieuw passeren. Ik heb geen zin in gespieste testikels, dus zoek ik met een wegenkaart naar een vroeger referentiepunt. Na een omweg van een kilometer vind ik bij een klein kapelletje de vertrouwde roodwitte markering terug. Opgelucht stap ik verder, de bewegwijzering nauwgezet volgend. Anderhalf uur later wrijf ik stomverbaasd mijn ogen uit. Links van me ligt een voetbalveld dat me bekend voorkomt. Ben ik hier deze morgen niet gepasseerd ? Neen, dat kan niet. De tribune lag rechts van me, niet links. Plots begint het me te dagen. Ik stap verdomme al twee uur in de foute richting ! Ik voel me de grootste sul van het Noordelijk halfrond. Fout lopen is niet hetzelfde als verkeerd rijden. Wie zich van weg vergist, vloekt even op zijn vrouw (wiens kartografische kennis meestal aan de basis van het misverstand ligt) en duwt iets harder zijn gaspedaal in. Na tien minuten ben je het vergeten. Hier ligt dat enigszins anders. Je kan de verloren tijd nooit goed maken en de rekening word je ook fysiek gepresenteerd. Als ik vandaag nog de beoogde twintig kilometers wil afmalen, zal ik serieus uit mijn pijp moeten komen, dus versnel ik mijn pas. Na twee uur ben ik op het punt waar ik de weg kwijt geraakte, weliswaar met een extra portie blaren. De regen voelt plots een pak kouder aan.
Wie denkt dat me in de Damvallei verder niks kan overkomen, is er aan voor de moeite. Opeens sta ik oog in oog met de reuzenberenklauw, een van de gevaarlijkste planten ter wereld. De reuzenberenklauw is een exoot die oorspronkelijk alleen in Zuidwest-Azië voorkwam. In de 19e eeuw brachten een paar overijverige ontdekkingsreizigers de plant mee naar Europa om ze als tuinplant te introduceren. Dat hadden ze beter niet gedaan. Door het gebrek aan grazers had de berenklauw geen natuurlijke vijanden meer. Het plantje verspreidde zich razendsnel en is nu één van de hinderlijkste onkruiden van de Benelux, bijna onuitroeibaar, de nagel aan de doodskist van de plantsoendiensten. Als er niks tegen gedaan wordt, neemt de struik hele landschappen over. Hij kan tot 4 meter hoog worden en ontneemt met zijn bladeren het licht van andere soorten. Bovendien is de soort niet onschuldig voor de menselijke gezondheid. De plant bevat sappen die fototoxisch zijn. Ze maken de huid extra gevoelig voor zonlicht. Sommigen krijgen jeukende rode blaren op hun armen, anderen derdegraads brandwonden. In contact met de ogen kan blindheid optreden. Heel veel gekker moet het niet worden, maar toch heeft de reuzenberenklauw nog een verrassing in petto : zijn vruchten hebben dezelfde uitwerking als Viagra. Met grote ogen sta ik naar de plant te kijken. Zou ik het eens niet proberen? Een blik op de verzopen weide naast me brengt verlossing : waarom zou ik met een joekel van een stijve in de Damvallei rondhossen? Alhoewel, in het verleden hebben hier een paar beruchte gangbangs plaatsgevonden. Even terug in de geschiedenis : op 16 augustus 1607 wordt in Overmere de heks Maeyken van Cuitsenhoeve op de brandstapel gegooid. Net voor haar terechtstelling doet Maeyken nog een bekentenis : ook in buurgemeente Laarne zitten tovenaeressen (red. het woord ‘heks’ bestond toen nog niet). Het is de start van de grootste Vlaamse heksenjacht uit de geschiedenis. Janne Callens, Josine Celis en Passcheyne Neyts worden aangehouden en in de kerker van het kasteel gegooid. De drie zijn niet de beste vriendinnen en dat zal zo zijn gevolgen hebben. De Gentse stadsbeul Boudewijn Spaelbeck wordt naar Laarne gehaald om de dames te verhoren. Eerst onderzoekt hij de dames op ‘duivelstekens’. Hij vindt twee moedervlekken op het achterste van Passcheyne, genoeg om haar op seksuele betrekkingen met Lucifer te wijzen. Daarna volgt het verhoor. Spaelbeck heeft hiervoor zo zijn eigen methode. De dames moeten vijf dagen lang ononderbroken wakker blijven voor een hoog oplaaiend vuur. Om te beletten dat ze zouden weglopen krijgen ze een halsband met pinnen die bij de minste beweging in hun nek priemen. Na één dag en één nacht bekent Neyts dat ze de duivel ontmoette. Hij verscheen in de gedaante van een kalf en had een lange ijskoude penis. Tijdens de heksenbijeenkomsten in de Damvallei zouden ze meermaals vleselijk gemeenschap gehad hebben. Neyts heeft echter nog een eitje met Callens te pellen, dus trekt ze die mee het bad in. « Callens was ook op de heksensabbat, » zegt ze. « Ze heeft Satan zijn gat gekust en kreeg achteraf een groen poedertje mee. » Zowel Callens als Celis bekennen eveneens na foltering. « Hoe meer zielen, hoe meer vreugd, » denken beide en er worden nog 3 heksen opgepakt. Eén ervan is Willemyne Sveermans. Drie dagen en nachten doorstaat ze de foltering, maar dan kraakt ze. Haar duivel heet Simoen en verscheen toen ze de koeien melkte. Nadat ze ook zijn ijslolly had gesoigneerd, kreeg ze de opdracht om over de koeien van buurman Willem Mathijs te wrijven. De dag erna waren er twee koeien en een vaars dood… In Laarne gaan ze compleet door het lint. Alles wat in het verleden fout liep, wordt in de schoenen van de dames geschoven. Na roddels, valse beschuldigingen en doorgedreven foltering staan er uiteindelijk 5 vrouwen en 1 man terecht. Het proces is een klucht, zo blijkt uit de verslagen. «Passcheyne Neyts , gij hebt baljuw Jacques Clauwaert betoverd. Nadat u hem een boekweitkoek gaf is de man drie dagen ziek geweest. » Of nog beter : «Jeanne Callens, u hebt beroepsnar Jan-Frans Gillens gebroodroofd. Nadat hij jou ontmoette kon hij alleen nog domme moppen vertellen. » Uiteindelijk veroordeelt baljuw Jan Schepens Callens, Celis, Neyts en Willemyne Sveermans tot de brandstapel. De enige man – Lieven Lammens – wordt verbannen en Josyne Luyckx – die zich een procureur kon veroorloven – werd vrijgesproken.
Voor me doemen intussen de torens van het kasteel van Laarne op. In een toeristische brochure wordt deze waterburcht als een niet te missen culturele versnapering aangeboden. Zo zou er één van de uniekse zilvercollecties ter wereld tentoongesteld worden. ‘Betreden op eigen risico,’ lees ik aan de ingang van het domein. Wat hebben we nu ? Loopt de duivel-met-de-frisse-stijve hier rond? Het antwoord moet ik u schuldig blijven, want het slot van Laarne is gesloten. Vandaag is het donderdag en je kan het kasteel enkel de zondagnamiddag bezoeken. Het is een terugkerend fenomeen waar ik stilaan mijn buik van vol heb. Elk Vlaams dorp beweert een toeristische schatkamer te zijn, maar als je iets wil bezichtigen geven ze niet thuis. Geen wonder dat alle toeristen naar dat achterlijk Brugge trekken.
Een beetje verder stap ik langs de Kattenhei, een oude boerderij die nu als paardenmelkerij dienst doet. Volgens een infobrochure benadert paardenmelk het best onze moedermelk. Wie wil weten wat er precies uit de memmen van zijn ma kwam, weet wat hem te doen staat. Paardenmelk was gegeerd bij de Russische steppevolkeren en blijkt goed te zijn voor verteringsproblemen, vermoeidheid, spierstijfheid, den overgang, huiduitslag en nog een tiental ziektes. In de Kattenhei zijn ze behoorlijk creatief, want naast de gewone paardenmelk, verkopen ze ook paardenmelkpoeder, paardenmelkcapsules, paardenmelkyoghurt, paardenmelkijs, paardenmelk-advocaat, paardenmelkzeep, paardenmelkshampoo, paardenmelkdagcrème en – last but not least – paardenmelkaftershave. Laatstgenoemde zou de geur van een hitsige hengst benaderen en een onweerstaanbare aantrekkingskracht op boerinnen uit het Scheldeland uitoefenen. « Als vliegen op een stront, » zegt de uitbaatster me met een vette knipoog. Ik heb wel zin in Laarnese Scheldetietjes, dus sla ik meteen een paar flacons in. « Wie weet komen ze me vanavond al van pas, » denk ik wanneer ik jeugdherberg ‘De Valck’ binnenstap. Misschien zitten hier wel knappe backpackers. Scandinavische schoonheden weten een Oost-Vlaamse hengst wel te appreciëren. Helaas, vanavond zal er geen Zweedse blondine met mijn toeter spelen. Behalve een Tsjechisch koppel met twee kinderen, ben ik de enige gast. Het is me al een tijdje opgevallen : knappe meisjes lopen niet met een rugzak rond. Hoe komt het dat er nooit een Véronique De Cock of Alizee Poulicek mijn pad kruist ? Ik zou het hen nochtans aanraden om de GR128 te stappen. Zo krijgen ze niet te gauw cellulitis. Maar neen, ze liggen liever in monokini op Niki Beach. Om dan achteraf te zagen dat iemand foto’s van hun blote toeters nam. Terwijl ze hier naakt – en zonder pottenkijkers – tussen de madeliefjes kunnen dartelen.
De sympathieke uitbater leidt me rond in de immense jeugdherberg. Ik waan me in een verlaten slotklooster en maak me op voor een oersaaie avond. Het scenario ligt intussen vast. Een bord astronautenvoedsel met kraantjeswater en dan mijn bed in. Tot de eigenaar me naar een aanpalend lokaaltje meeneemt. « This is all yours, » zegt hij terwijl hij naar een mooi gevulde bar wijst. Voor me schitteren de Leffes, Rocheforts, Duvels en Orvals in al hun glorie. « Pak wat ge wilt, je mag ook naar de tv kijken, » zegt hij. Al anderhalf jaar heb ik geen televisie dus nestel ik me enthousiast met een biertje in de pluchen zetels. Vier Duvels later kijk ik straalbezopen naar de film ‘Er komt een vrouw bij de dokter’. Gelukkig hoef je niet echt nuchter te zijn om de plot te begrijpen. Terwijl zijn echtgenote kanker heeft, vogelt een zekere Stijn alles wat een rok aan heeft. Meer is er niet aan, al heeft die Kluun er wel 1 miljoen boeken door verkocht.
‘s Anderdaags ben ik niet al te bijster goed gezind. Ik heb een kater en het regent opnieuw. Bovendien valt er onderweg geen bal te beleven. Ik bevind me in de Kalkense Meersen waar er – u gelooft het nooit – gras, knotwilgen en brandnetels groeien. Om me te verstrooien, sluit ik mijn Ipod aan. Een vleugje muziek doet wonderen. Bij de eerste noten van Killing Jokes ‘Love like blood’ ga ik meteen sneller stappen. Iets dat ik me al snel beklaag. Na krakers als The Subs, Iggy Pop en Limp Bizkit lig ik uitgeteld naar adem te happen. Ik heb me geforceerd en mijn voeten zijn gloeiende kolen geworden. Gelukkig kan ik bij het gekweel van Adele eventjes recupereren. Onder invloed van haar oeverloos gezaag stap ik depressief café ‘De Sportvriend’ in Kalken binnen. Het is net middag en de zaak is verlaten. Enkel bazin Linda Leus zit op een barkruk haar middagmaal te verorberen. Ze houdt al 34 jaar café en denkt er niet aan op pensioen te gaan. « Moet je geen patatten hebben ? » roept ze naar me. Regel n° 1 van de GR128 : loop met een zware rugzak door Vlaanderen en je wordt gratis vetgemest. « Hierzie manneke, patatten en spiering met schorseneren, » kirt ze terwijl ze een bord voor me neerpoot. Terwijl ik eet en een goudblonde Ename nuttig, komt Linda met een fotoalbum aangewandeld. Regel n°2 : bij elk Vlaams huisbezoek ben je verplicht naar de familiefoto’s te kijken. « Kijk, dit is mijn kleindochter Doriana, » zegt Linda fier. Een nogal atypische naam in Kalken, me dunkt. « Is je dochter met een Italiaan getrouwd ? » vraag ik. « Neen, ze is een grote fan van Walter Bassegio. Ze is zelfs eens helemaal naar Italië gereisd om hem bij zijn nieuwe club te bezoeken. ‘t Ja, toen Walter zijn dochter Doriana noemde, wist ik al hoe haar meisje zou heten. » Ik knik begrijpend. « Valt er in Kalken verder nog iets te beleven ? » vraag ik. « Ik zou het niet weten, mijn café ligt te ver van het centrum. We bevinden ons hier al bijna op de grens met Laarne hoor. » Ze zegt het alsof Kalken ergens in de Provence ligt. « Stap maar snel door naar Berlare. Aan het Donkmeer heb je een prachtig uitzicht. »
Ik stap langs de Schelde de deelgemeente Uitbergen binnen. Na een tijdje kom ik aan een beschermd Sluisgebouwtje. Hier werd in 1971 de eerste naaktscène uit de Vlaamse filmgeschiedenis opgenomen. In de film Mira stapt Actrice Willeke van Ammelrooy in een kletsnatte, niets verhullende jurk uit een vijver. Seconden later wordt ze door een hitsige hengst besprongen. De parochiestier van dienst was Jan Decleir die toen zijn filmdebuut maakte. Ondanks het feit dat van Ammelrooy slechts een halve tepel toonde, sloeg de prent in als een bom. Na haar rol werd Willeke plots ‘Billeke’ van Ammelrooy genoemd. « Riekend rustpunt, » staat er op de muur van het huisje geschreven. Ik denk onmiddellijk aan de derrière van de Hollandse filmdiva, maar blijk me te vergissen. Binnenin bevindt zich een tentoonstelling rond het thema ‘stront’. « Drek op het land is een stuiver in de hand, » lees ik op een pancarte. Aan het sluisgebouw werd eeuwen lang mest verhandeld. Zonder dat ze het wisten rollebolden Decleir en van Ammelrooy tussen restanten van eeuwenoude beerputten. Ik neem een duik in een vijver en besluit een koffietje te zetten. Zoals een echte globetrotter warm ik met een gasvuurtje water op. Op mijn wereldreis gebruikte ik bij gebrek aan koffiefilters al eens een BH, maar nu heb ik oploskoffie meegebracht. Tot mijn afgrijzen is het Nestlé-flesje helemaal leeg. Ik heb blijkbaar de dop niet vast gedraaid en de inhoud van mijn rugzak zwemt dan ook in het koffiegruis. Als een gek schud ik het poeder van mijn verse kleren. Tevergeefs, mijn onderbroeken zien er als gebruikte pampers uit. Met een diepe zucht doe ik er eentje aan. Jeukende ballen die naar koffie ruiken, daar wordt een mens niet direct vrolijk van. Stel je voor dat er nu een hete boerendochter in een kletsnat jurkje voor me opduikt. Ik mag er niet aan denken. Als een dampende koffiepot stap ik verder naar het Donkmeer. Na een kwartier duikt de 98 ha grote visvijver op. De plas ontstond door het steken van turfputten, maar schreef geschiedenis omdat hier de legendarische Boerenkrijg begon. In 1798 kwam de Vlaamse boerenbevolking in opstand tegen de Franse bezetter. De Fransen – die sansculotten genoemd werden – werkten al een tijdje op de zenuwen van de Vlamingen. Ze inden hoge belastingen, sloten de kerken en verplichtten jonge mannen tot hun leger toe te treden. Op 12 oktober 1798 vond een landbouwer uit Overmere het welletjes. Frederik Van Driessche – alias Frère Pachters – kreeg het aan de stok met een belastingontvanger waarop een groepje ondergedoken dienstweigeraars samen met hem een verzetslegertje startten. Ze trokken van dorp tot dorp waar ze onder de leuze voor ‘Outer en Heerd’ (red. altaar en haard) vrijheidsstrijders rekruteerden. De hele opstand werd een fiasco. Omdat ze met Napoleon een gemeenschappelijke vijand hadden, zochten de vrijheidsstrijders – die zich brigands noemden – steun bij de Pruisen, Engelsen en Nederlanders. Willem Van Oranje beloofde troepen te sturen, maar zoals wel vaak bij Hollanders, bleef het bij mooie woorden. De Engelsen kwamen wel ter hulp, maar nog voor hun schepen aan land kwamen werden ze door de Fransen in de pan gehakt. De ruggegraat van de opstand brak toen op 5 december 1798 het Brabantse katholieke leger in Hasselt werd verslagen. Na twee maanden zat de Boerenkrijg erop. Langs de Donklaan waar ooit Frère Pachters woonde spoed ik me naar het Donkmeer. Dé attractie van het domein is ‘de eendekooi’. Dit was oorspronkelijk een openluchtval voor eenden. De vogels zwommen nietsvermoedend in een soort trechter en belandden niet veel later aan het spit. « Waar is de eendekooi alsjeblieft? » vraag ik aan een visser. Zonder me aan te kijken wijst de man naar de overzijde van het meer. Van gastvrijheid gesproken. Zou het toeval zijn dat Karel De Gucht hier jarenlang burgemeester was? Ik begeef me snel naar de andere kant, maar de eendekooi is voor het publiek gesloten. ‘Dat kan er nog wel bij,’ troost ik mezelf, terwijl ik een handdoek uit mijn rugzak neem. Ik droog mijn gezicht en ruik een bekend aroma. Ik zit onder de koffie. Nog een draaiende ster in mijn hand en ik ben de zwarte uit de Drie Koningen. Moedeloos zet ik me aan de oever van het Donkmeer. In de weerspiegeling van het water zie ik een idioot met een rugzak verschijnen. Hij is pas halverwege z’n tocht en ziet het al lang niet meer zitten.
Tekst : Jeroen Denaeghel