Vijf jaar geleden wisselde ik het bruisende Gent voor het kabbelend noorden van Henegouwen. Ik vond een stek in het Pays de Collines, de Waalse tegenhanger van de Vlaamse Ardennen. Aanvankelijk wou ik me eigenlijk rond Oudenaarde vestigen, maar de prijzen van de huizenmarkt deden me van gedacht veranderen. Een hoeve op de Vlaamse buiten is onbetaalbaar geworden, in Wallonië gooien ze er mee naar je hoofd. De cijfers van het nationaal bureau voor statistiek zijn duidelijk: een villa met drie slaapkamers kost in Wallonië gemiddeld zo’n 260.000 euro, in Vlaanderen draait dit rond de 360.000 euro. Ook de grondprijzen verschillen spectaculair. Voor een stuk bouwgrond in Vlaanderen tel je gemiddeld 179 € per vierkante meter, terwijl dit in Wallonië amper 50€ is. En dus kocht ik een oude hoeve in het landelijke Ellezelles. Lang duurde het niet vooraleer ik me aan m’n nieuwe omgeving had aangepast. Het leven op Waalse platteland is immers eenvoudig: je kiest een vrouw, maakt drie koters en gaat dood. Tot het zover is, verdoe je je tijd op café.
“Kijk, als je hem aansteekt, heeft ze enkel haar kerstmuts nog op,” zegt cafébaas Lulu wanneer hij een pin-upaansteker voor mijn ogen houdt. “Is ze niet mooi, toute nue?” Lulu is een fan van vrouwen. Helaas lopen ze zijn deur niet plat. Eéntje zit er maar in het café. Een mollige dame kauwt op een chiclette en heeft een sigaret tussen haar paarsgelakte nagels steken. Aan haar schouder bungelt een plastiekzak van de Lidl met daarin een slof sigarettenhulzen en roltabak. Ik schat ze een jaar of zestig, maar het zullen er wel veertig zijn. Anders draag je geen T-shirt van Robbie Williams. “Un Picon Bière!” roept ze plots naar Lulu, terwijl ze naar de bingokast waggelt. “En zet er maar vijftig euro op!” Een uur later volgen haar ogen nog steeds zenuwachtig de sprongen van de ballen. Ze is tweehonderd euro lichter en vijf picons zwaarder. “Da’s ons Georgette,” zegt Lulu, in één dag draait ze er haar volledig OCMW-uitkering door. Gelukkig krijgt ze eten van de buren.”
Mensen zorgen hier voor elkaar. Naast me woont Sylvestre, een 85-jarige weduwnaar. Ondanks z’n gezegende leeftijd verricht de man behoorlijke zware arbeid in z’n moestuin. Vooral op z’n sla is hij trots. Zo trots dat hij me in de zomer dagelijks twee kroppen cadeau doet. Al honderd keer heb ik hem uitgelegd dat één krop sla per week wel voldoende is, maar toch ligt er elke avond twee van die groene dingen voor m’n deur. De sla van Sylvestre komt dan ook m’n strot uit. Elk mogelijk slagerecht passeerde ondertussen al de revue ten huize Denaeghel. We zijn al drie keer door de kookboeken van Pascale Naessens heen. Naast z’n moestuin heeft m’n buur nog twee andere passies: de ondertussen al dertig jaar op France 3 lopende “Questions pour un champion” én een goede fles sterke drank. Maar al te vaak vinden we Sylvestre met zijn kop tussen de pompoenen terug. Als hij geluk heeft. Vorige maand lag hij knock-out aan de voet van zijn keldertrap. Zijn aangezicht onder het bloed en met een gezwollen oog. Gelukkig is er voldoende sociale controle. Er gaat geen uur voorbij of er komt iemand bij Sylvestre langs. Zijn buur René, bijvoorbeeld. Of de excentrieke Jean-Louis, mijn tuinman. Of Mathilde, de 80-jarige weduwe uit het aanpalend dorpje Grand Monchaut die nog steeds een oogje op de kwieke Sylvestre heeft. Het is een plezier om te zien hoe de twee als gibberende pubers samen in de zetel naar ‘Questions pour un champion’ kijken. Dagelijks lopen ook twee flikken langs, waarop ze uren blijven hangen. “Ze kijken met z’n drietjes samen naar des films érotiques”, verduidelijkte Jean-Louis me onlangs.
De zoete inval is hier de regel. In schril contrast met Vlaanderen waar je al een doodle moet invullen om je vrienden één keer per jaar te zien. Toen m’n dochter geboren werd, stond er plots een twaalfjarig jongetje aan m’n deur die ik van haar noch pluimen kende. Hij had een knuffel in z’n handen. “Hallo, ik ben Louic. Ik heb gehoord dat jullie net een meisje kregen. Ik heb een cadeautje voor haar. Mag ik ze eens zien?” In het begin vond ik dit bizar. In het begin vond ik dat bizar, maar ondertussen weet ik: in Wallonië is iedereen op elk moment van de dag welkom. Vandaar dat de getuigen van Jehova hier zo massaal aanwezig zijn. Elke maand bellen ze minstens één keer bij je aan. Ze weten dat je hier al een bommengordel rond je middel moet hebben vooraleer ze je het erf afjagen. Walen zijn niet alleen toleranter voor elkaar, ze zijn ook hulpvaardiger. Zonder dat ik erom gevraagd had, herstelde een lasser uit de buurt vorige week m’n metalen hek. Wie hem ingelicht had, weet ik niet, maar op een avond kwam ik thuis en was de poort zomaar hersteld. “Neen, ik hoef geen geld, geef me eens een fazant of zo,” zei hij. Zeggen dat alles hier in natura verhandeld wordt, is wat overdreven, maar wat vaststaat is dat Walen allergisch zijn aan facturen. Toen ik mijn tuinman, Jean-Louis, voorstelde z’n gage voor een taakje naar z’n rekening over te schrijven, snokte hij wild z’n portefeuille tevoorschijn. “Kijk, Jeroen. Leeg!” riep hij terwijl hij het ding omgekeerd uitschudde. “Ik heb geen enkele bankkaart, zelfs geen rekeningnummer. Waarom zou ik? De banken en l’état lopen toch met al ons geld weg.” Handig, die aversie voor de financiële sector: voor elke klus – van dakgoten leggen tot bomen snoeien – ken ik in Ellezelles een selfmade-stielman die de job voor een derde van het officiële tarief doet. In het zwart, dat spreekt vanzelf.
Ondertussen is m’n vriend Miguel in La Mairie aangekomen. Hij is een Vlaams nationalist en wil graag die verschrikkelijke Walen eens van dichtbij bestuderen. En daar krijgt hij alle kans toe. Miguel zit nog maar neer en er stapt al een man op hem toe die meteen z’n donkerpaarse wang aan hem aanbiedt. “Wat doet die?” roept m’n vriend verbouwereerd. “Dat is hier de gewoonte,” antwoord ik. “Vanaf ze je twee keer gezien hebben, denken ze dat ze je kennen en beginnen ze je af te lebberen. En omdat jij m’n vriend bent, mag je al meteen een Jupiler-walmpje inademen. Ze doen dat trouwens niet alleen op café. Bij mijn eerste bezoek aan het containerpark werd ik al meteen door de opziener gekust.” In zijn boek Dag Vlaanderen! beweert RTBF-journalist Christophe Deborsu dat de Walen die gewoonte hebben overgenomen van de linkse vakbondszijde: kameraden ondereen, weet je wel. Maar ook de Waalse vrouwen kussen vaker dan de Vlaamse. Uit een onderzoek van snoepfabrikant Mentos blijkt dat 70% van de Waalse vrouwen dagelijks tongzoent, terwijl het gemiddelde in België amper 25% is. Waalse vrouwen hebben in hun leven ook meer kuspartners: 23 tegenover 11 bij de Vlamingen. Men is dus gewaarschuwd. Nog voor je van je La Chouffe drinkt, zit zo’n Waalse al met haar tong in je mond. Voordat elke Vlaamse vrijgezel in allerijl z’n auto inspringt, toch even dit: het is niet omdat ze hier snel amuse-gueules serveren, dat er ook daadwerkelijk een plat principal op tafel komt. Met een Vlaamse vrouw duik je gemiddeld na drie afspraakjes het bed in, terwijl je met een Waalse minstens zes keer op restaurant moet. Althans, dat is de bevinding van Pascal De Sutter, seksuoloog en psycholoog aan de Universiteit van Louvain-la-Neuve. Volgens hem neigen Vlaamse vrouwen meer naar de Scandinavische cultuur en gaan ze zich seksueel vrijer gedragen dan Waalse vrouwen, die eerder onder de Latijnse, katholieke zeden vallen. Daarin heeft men het nogal vaak over schuld en zonde, dus houden ze iets vaker de beentjes dicht. En om helemaal uit bed te klappen: volgens een enquête van condoomfabrikant Durex zou de Waalse vrouw vaker een orgasme faken dan de Vlaamse. Of dat klopt, weet ik niet: ik zou het graag eens uittesten, maar ik heb er geen zes restaurantbezoekjes voor over.
Ondertussen jaagt Georgette er nog een picon bière door. In haar verweerd gezicht zijn de couperoseplekjes stilaan tot een gezonde wijnvlek aan het versmelten. Wat worden ze hier snel oud, denk ik. Het is zowat het enige aantoonbaar nadeel in dit landsgedeelte. De gemiddelde levensverwachting ligt in Wallonië 2,5 jaar lager dan in Vlaanderen. Onder de taalgrens word je 79,5 jaar, erboven haal je gemiddeld 82 lentes. Aanvankelijk weet ik dit aan de scheurtjes in de kerncentrale van Tihange 3. Veiligheid is immers niet een Waal zijn sterkste kant. Ze laten al eens een kindermoordenaar ontsnappen of vergeten een gasleiding toe te draaien. Al verdwijnt dit natuurlijk in het niks met hun ongezonde levensstijl. Vooral het alcoholmisbruik swingt hier de pan uit. Elke reden is goed om aan de fles te hangen. Tijdens de voorbije verkiezingen hadden ze in Ellezelles aan de stembureaus zelfs een biertent opgetrokken. Toen ik er om 10u ’s morgens m’n stem kwam uitbrengen, kon ik m’n ogen niet geloven: er was een spontaan volksfeest uitgebroken. Dat ze uiteindelijk tien procent ongeldige stembrieven telden, zal daar wel iets mee te maken hebben. Wallonië soigneert ook zijn zatlappen. Alcoholcontroles zijn hier zeldzamer dan flitspalen en dat wil wat zeggen. In 2013 bleek dat Vlaanderen maar liefst 6 (!) keer meer flitspalen had: 1326 tegenover 230 in Wallonië. Een meevaller, dachten ze hier, maar de realiteit was nog rooskleuriger. Een paar maand geleden onthulde de baas van het bedrijf Sirien – de producent van de Waalse flitspalen – doodleuk dat z’n bakjes maar in gang schoten boven de 150 km/h. En dan enkel overdag, want ’s nachts moest je al meer dan 170 km/h vlammen opdat ze iets zouden registreren. De man – die een beetje wroeging had omdat het aantal verkeersdoden in ons land niet afnam – voegde er ten slotte ook nog aan toe dat z’n flitspalen niet al te goed tegen de koude konden. Een paar graadjes vorst en ze waren stuk. Kortom, je schopt het hier sneller tot Rode Duivel dan dat ze je bij een snelheidscontrole te grazen nemen.
Ondertussen is m’n vriend Miguel aan het verbroederen met enkele tooghangers. “Zie je wel dat ze meevallen, onze Waalse vrienden?” zeg ik hem, wijzend naar z’n arm die amicaal rond de nek van een copain bengelt. “Ik heb ook nooit het tegendeel beweert,” oppert hij. “Alleen vind ik niet dat wij Vlamingen de suikernonkels van die toffe jongens moeten spelen. Sinds het ontstaan van België is er een financiële transfer van noord naar zuid. Zelfs toen Wallonië een pak rijker en welvarender was door z’n steenkool- en landbouwindustrie, betaalde elke Vlaming evenveel belastingen als een Waal. Maar nu de economische situatie gekeerd is, willen zij juist wel gunstmaatregelen.” Het beeld van de luie, van de Vlaming profiterende Waal, is alom bekend. Best zet men dit even in een historisch perspectief. “Het probleem met de Vlamingen is dat ze te veel boekhouders zijn,” vertelt de Luikse professor Quévit in zijn boek: Flandre-Wallonie. Quelle Solidarité? “Het gaat om meer dan belastingen of financiële transfers. Wat Vlamingen niet willen inzien is dat ze van België altijd meer hebben gekregen dan dat ze gaven.” Quévit geeft het voorbeeld van de Antwerpse haven. Die kon zich fors uitbreiden dankzij de Waalse staalindustrie. Nochtans bestonden er voor de Waalse export betere opties. Luik was veel meer gebaat geweest met de makkelijker bereikbare haven van Rotterdam. Net als dat Henegouwen z’n goederen beter naar Duinkerke kon verkassen. Maar de Walen redeneerden ‘wat goed is voor België, is ook goed pour la Wallonie.’ Walen denken in Belgisch verband, Vlamingen veel minder. Dat merkte ik toen de verkiezingen van 2014 voor de deur stonden. Niemand uit m’n straat begreep iets van het discours van de NV-A. Elke keer dat Bart De Wever in een verkiezingsdebat op de RTBF verscheen, stonden een uur later m’n buren met ogen zo groot als schoteltjes voor mijn deur: “Wat heeft die De Wever toch tegen ons? Allee, jij ziet toch zelf dat wij geen onmensen zijn?” Als ik René en Caroline uitleg dat ze het niet persoonlijk moeten nemen en het vooral een economische discussie betreft, worden ze niet minder opstandig: “Maar waarom denken die Vlamingen alleen maar aan werken? Il y a quand même d’autres choses dans la vie!”
Laat ons er geen doekjes om winden, de werkijver ligt lager bij onze zuiderburen. Snel gaan ze hier niet tegen een burn-out aanlopen. Maar kan je hen dat kwalijk nemen? Lui zou ik ze trouwens niet noemen, eerder je m’en foutist. En ook dat heeft zo zijn voordelen. Als de muziek op je terras te luid staat of je maakt in je hof een huizenhoog kampvuur, dan maalt niemand daar om. Deze zomer vond er recht over mijn deur een rave-party plaats. Diep in het maïsveld hadden jongeren een feesttent met een dj-booth opgetrokken waardoor er een soort Tomorrowland meets ‘Children of the corn’ ontstond. De kilometers dragende bassen voelden vreemd aan in deze anders muisstille regio. Net als dat het een nogal vreemd zicht was om op klaarlichte dag – het feest voltrok zich op een zondagnamiddag – in een landelijke buurt als deze, jongeren met pupillen zo groot als amandelen te kruisen. Op een bepaald moment verzamelde een vijftal van hen rond m’n brievenbus. Wat ze net deden, zag ik niet goed, maar het leek erop dat ze via nasale weg waspoeder inhaleerden. Een beetje later liep er iemand op ons dak te zingen. En in de moestuin van Sylvestre zag ik drie jongeren urineren. Toch bleef iedereen in onze straat onwaarschijnlijk zen. “Ach, hun gedrag hoort niet, maar een beetje bemesting kan mijn sla wel gebruiken,” zuchtte Sylvestre. Wat een verschil met Vlaanderen waar men al de politie belt als je op zondag je gras durft af te rijden.
Walen zijn meer ontspannen dan Vlamingen. Ze kunnen zo op hun gemak zijn dat het vervelend wordt. Wie in Wallonië woont moet immers tijd hebben. Veel tijd. Een uitstapje naar de slager of bakker kost je al snel een uur. Ook al staat er tien man achter je, dan nog zal de winkelier ruim zijn tijd nemen om het met je over de recente kleedkamerperikelen bij FC Ellezelles hebben. Wanneer we willen vertrekken uit het café en Miguel aan enkele Waalse tooghangers de weg naar een oorlogsmonument in de buurt vraagt, slaat de schrik me om het hart. “Je weet niet waaraan je begonnen bent,” zeg ik hem. “De weg naar het Monument aux Morts? Holala, c’est compliqué!” roept ene Gilbert, terwijl hij z’n handen ten hemel heft. “Kom even met me mee naar buiten, dan leg ik je uit hoe je moet rijden.” Ik zie de bui al hangen en start de noodprocedure. “Geef ons maar gewoon de straatnaam, Gilbert, dan zet ik het wel in mijn gps.” Tevergeefs. Met drie vergezellen ze ons naar de deurstijl. “Zie je daar de rotonde naast de kerk? Wel, daar moet je rechtdoor rijden. Een beetje verder kom je aan een kruispunt waar een versleten DAF-truck zonder oplegger staat. Die weet je toch staan, hé? Net voorbij dat brugje naar Wodecq, maar nog vóór dat betonbaantje naar La Houppe. Wel, daar sla je linksaf, en vervolgens rij je tot aan de hoeve van François Duclot. De boerderij bevindt zich rechtover een beukenbosje, al staan er ook wat elzen en eiken tussen…” Miguel kijkt me bedenkelijk aan, maar we zijn nog niet eens halfweg. “Wel, twee kilometer voorbij de hoeve, al kan het ook anderhalve kilometer zijn, moet je naar links afslaan,” draaft Robert rustig verder. “Eens je de glascontainers van Lahamaide voorbij bent, de groene welteverstaan, bij de bruine containers zit je al in Frasnes-Lez-Anvaing, moet je links afslaan. Na zeshonderd meter kom je aan de Moulin du Mouflu, voorbij de molen sla je linksaf en vervolgens kom je aan de Rue de l’Arbre. Dat is een éénrichtingsstraat waar je maar 30 mag. Vroeger was het een kasseibaan, maar nu liggen er klinkers. Wel, die straat mag je niét inslaan. Ga in plaats daarvan rechtdoor, langs de Brasserie des Legendes…” “Maar neen, Robert,” onderbreekt Julien. “Hij moet via het Bois de Saint-Pierre rijden. Gewoon rechtdoor langs het kasteel van Anvaing en aan de ezelkwekerij van René Euchènes naar rechts. O, je kent René niet? Hij is met Laurette getrouwd, een bakkersdochter uit Leuze. Snel wijf in haar tijd, maar nu is ze een borst kwijt. Kanker, hé. Tja, die mensen hebben veel miserie gehad. Eerst een kind verloren tijdens de bevalling en dan één die door een tractor is overreden. Onder een Fendt, geloof ik. Of was het een John Deere, Robert?”
Een rood aangelopen Miguel kijkt me radeloos aan. “Laat dat monument maar zitten, we gaan bij jou pinten pakken.” Vijf minuten later rijden we samen door het Pays de Collines. Het heuvelachtig lappendeken van koolzaadvelden, boomgaarden en malse weiden ligt onder een dunne rijmfilm. Uit de schoorstenen van de schaarse woningen – bijna allemaal gerestaureerde hoeves – stijgen rookpluimpjes op. Het decor voelt 19eeeuws aan, alsof je achter de deur van elk huis de aardappeleters van Van Gogh zal aantreffen. “Wat is het hier rustig,” mijmert Miguel als we even op een heuvel uitstappen om een landschapsfoto te nemen. De streek is niet enkel gegeerd bij natuurliefhebbers, maar ook bij fietsers. Hellingen zoals de Hameau de Papin of Côte de Trieu zijn gelijkaardig als deze in de Vlaamse Ardennen, maar het risico om door een niet al te goed uitgeslapen Vlaming van de weg gemaaid te worden ligt een pak lager. Hier zijn er geen gekken die de zondagmorgen om hun boterkoeken racen, men slaapt gewoon uit. In 1997 werd het Pays de Collines tot een natuurpark uitgeroepen en sindsdien doet men er ook alles aan om de authenticiteit van de streek te bewaren. Bijbouwen mag niet meer. En wie een huis restaureert moet minutieus de aanbevelingen van de dienst urbanisme volgen – met bouwovertredingen lachen ze hier niet. Het is zowat het enige domein waar de Walen hun Vlaamse collega’s in punctualiteit overstijgen. Het zorgt er wel voor dat veel dorpjes in de streek een soort retro-karakter krijgen. Zo wordt op veel dorpspleinen nog het in Vlaanderen quasi uitgestorven jeu de paume (red; kaatsspel) gespeeld. De hele gemeente verzamelt onder de kerktoren om naar spelers te kijken die hun handpalmen als een soort tennisracket gebruiken. Het terrein is gewoon met witte verf op straat gemarkeerd. Dat de hele dorpskom hierdoor voor het gemotoriseerd verkeer onbereikbaar wordt, vindt men niet erg. Wie het tafereel ziet, knijpt zich in de arm. Je bevindt je niet elke dag in de jaren ’50.
Ik waan me hier wel vaker in het verleden. In Ellezelles dwaalt er al maanden een Johnny Rotten-kloon door de straten. Hij heeft veiligheidsspelden in z’n haar, een hanenkam en een broek vol Schotse ruiten. De revival van verloren gewaande subculturen is een typisch Waals fenomeen. Laatst ontmoette ik in La Mairie zelfs een Gothic-fan. Gehuld in een zwarte voddenjurk en met een Keltisch kruis rond haar nek, vertelde ze me dat ze zich in Ellezelles wou vestigen omdat het een heksendorp is. Dat is inderdaad zo. Op veel huizen dienen heksen op bezemstelen als windwijzer. In het laatste weekend van juni hebben we zelfs een heksensabbat. Honderden Ellezelleois verkleden zich dan in oude vrouwtjes en dansen dan door de straten. Dit fenomeen danken we aan Quintine Dele Clisserie, een vrouw die in 1610 in Ellezelles op de brandstapel gezet werd. Quintine was een alleenstaande vrouw die waterkers en mierikswortels kweekte. Ze staarde vaak naar de sterrenhemel en praatte af en toe tegen een boom. Eigenlijk leidde ze het leven van Ingeborg Sergeant, maar toen werd dat beschouwd als hekserij. Haar terechtstelling hebben ze zich hier beklaagd. Quintine sprak een vloek uit en vijf jaar later werd Ellezelles getroffen door de builenpest. Bijna iedereen in het dorp stierf aan helse pijnen, maar nog was de woede van Quintine niet bekoeld. Wie de doortocht van de Zwarte Dood overleefde, werd een jaar nadien opgegeten door – hou u vast – een weerwolf. Zelfs nu nog dragen ze in Ellezelles de gevolgen van de moord op Quintine. Op het stuk grond waar de heks verbrand werd, wil al 400 jaar niks meer groeien. Dit tot wanhoop van de lokale landbouwer die er jaar na jaar z’n oogst ziet mislukken. Dit is één kant van het verhaal. Er gaan ook geruchten dat men het hele verhaal verzonnen heeft om een weekend lang Quintine-bier te kunnen zuipen. Het goudbruine bier, waar een heks het etiket siert, wordt in de Elzeelse ‘Brasserie des legendes’ gebrouwen en geldt als één van de beste blondjes ter wereld. Men beweert trouwens ook dat ene Hercule Poirot hier geboren is. Toen ik in Ellezelles kwamen wonen, stond de burgemeester zelfs met zijn geboorteakte te zwaaien. Ik was er bijna ingetuind, tot ik op een dag later in een lokale kroeg ook een ‘Hercule’-biertje zag verschijnen.
Het is tijd dat ook wij een Quintine nuttigen. Ik rij met Miguel naar m’n huis. Een briefje aan een elektriciteitscabine naast mijn oprit wekt z’n aandacht. Ne touche pas les fils nus que vous trouvez dans l’armoire, staat er geschreven. De mannen van Electrabel zijn zo vriendelijk geweest om ook een Nederlandse vertaling te voorzien. Raak niet aan de naakte zonen die jullie vinden in de kast. “Zie je wel dat hun onderwijssysteem niet deugt!” roept Miguel. “Je moet je kinderen naar een Nederlandstalige school sturen.” Als je de resultaten van het laatste PISA-onderzoek (waar men in 65 landen naar de schoolkennis van 15-jarigen polst) bekijkt, heeft hij gelijk. Op alle studiedomeinen scoren de Vlaamse studenten beter dan hun Waalse collega’s. Die laatste zitten onder het Europees gemiddelde, terwijl de Vlamingen aan de kop van het peloton zitten. Volgens sommige experts ligt dit niet aan het onderwijs maar wél aan de socio-economische achtergrond van de leerlingen. Omdat het zuiden van het land méér kinderen van allochtone origine heeft, zijn hun resultaten ook slechter. En men slaagt er niet in om de mindere leerlingen naar een hoger niveau te tillen. Het verschil tussen de 5% beste en 5% slechtste studenten is nergens op aarde groter dan in Wallonië. Maar liefst vier (!) studiejaren moet er tussen die twee categorieën overbrugd worden. Ik zal de schoolprestaties van m’n dochter dus in de gaten moeten houden, al spreekt ze op haar derde nu al beter Frans dan haar ouders. Of weet u wat een pastèque is? (nvdr: een watermeloen). Als het Waalse onderwijssysteem één nadeel heeft, dan is het wel de keuken. Een blik op het weekmenu van de schoolkantine doet je duizelen. Naast een overdaad aan frieten, biefstukken, gehakt en koteletten, springen vooral de desserts in het oog. Maandag: éclair. Dinsdag: ijsje. Woensdag: donut. Donderdag: fruitsalade, rechtstreeks uit een potje Del Monte conserven. Vrijdag: crème caramel. Geen wonder dat de het merendeel van het dorp zwaarlijvig is. Op restaurant vallen vooral de copieuze porties op. Wie in Wallonië een entrecote bestelt, krijgt een halve koe op zijn bord. Nog positief nieuws: je vindt hier makkelijker een Eurosongwinnaar dan een vegetariër. De enige Walen die vlees laten zijn te arm om het te betalen, of zijn al langer op alcohol als maaltijdvervanger overgeschakeld. Neen, het zit best goed met de voedingsgewoontes van de Walen. De gin-tonic-gekte heeft nog niet toegeslagen en men drinkt hier ook geen koffies met hartvormige melkpatroontjes – de Macchiato is hier enkel gekend als gangsterfamilie uit de Borinage. Hier ook geen brunch-events, pop-up bars of andere hipsterkloterij. Wie het aandurft een groene thee op café te bestellen, wordt meteen de kop ingeslagen. De Walen houden van hun klassiekers. Frieten bijvoorbeeld. Die werden in Wallonië uitgevonden, meer bepaald in de steden langs de Maas. In de 17e eeuw aten de arme mensen uit Dinant en Namen kleine gefrituurde visjes die ze in de rivier vingen. Maar omdat de Maas in de winter toevroor, moest men op zoek naar een alternatief. Daarom ging men rond 1680 aardappelschijfjes i.p.v. vissen frituren. Miguel kijkt me met grote ogen aan. “’t Ja, als de frieten al Waals zijn, dan kunnen we die splitsing van het land maar beter vergeten. Kom, geef me een Quintine en laat ons toosten op die Walen!”