Op 2 september 1990 reden twee tricolore wielertuien schouder aan schouder de laatste kilometer van een wereldkampioenschap in. Twee Belgen die ook dezelfde ploeg en de hotelkamer deelden. Achter hen jaagde het kruim van de toenmalige wielerelite – Sean Kelly, Laurent Jalabert, Gianni Bugno, Greg Lemond – als een stel bloedhonden op de boezemvrienden. Tevergeefs. Een underdog werd wereldkampioen. De winnaar van het WK in het Japanse Utsunomiya zou enkele jaren later in een auto-ongeval omkomen, de tweede zit gezond en bruingebrand voor me. “Net een paar weekjes Tenerife achter de rug,” zegt Dirk De Wolf, terwijl hij een sigaret opsteekt. “Daar zit ik zo’n paar keer per jaar met mijn vriendin.” De vrouw aan zijn zijde is niet meer dezelfde die De Wolf in 1992 in de straten van Luik zocht. “Woar is man vraa?” krijste een uitzinnige De Wolf toen na zijn overwinning in La Doyenne voor de televisiecamera’s. Het blijft een iconisch wielerfragment dat nog vaak onder het stof gehaald wordt. “Neen, ik trek het me niet aan dat ze dat blijven uitzenden,” zegt De Wolf. “En mijn ex-vrouw ook niet, veronderstel ik. Het is ondertussen ook al dertig jaar geleden. ’t Ja, hoe loopt dat allemaal in het leven? Op je zestiende win je dertig koersen bij de junioren. Plots ben je de grote vedette in je dorp en zijn de meisjes zot van u. Op uw zeventiende heb je een lief en op je eenentwintigste trouw je ermee. Zolang je koerst is dat geen probleem, maar na de carrière gaat er een andere wereld voor je open: je wordt wielercommentator en komt in de media terecht. Je leert de Tom Coninxen en Glen Janssensen van deze wereld kennen. Je gaat naar de Caré, want dat heb je te weinig kunnen doen toen je nog renner was. En dan vergeet ge al eens om naar huis te gaan. Als je veel vrije tijd hebt en er zit geld in je zakken, dan heb je snel veel vrienden. Elke dag belde er me wel iemand om te gaan stappen. Overal waar ik kwam, was het van ‘Zet u en drink een coupke champagne mee.’ En dan komen de meisjes erbij zitten. Ze zijn vijftien jaar jonger dan u en hebben niks in hun zakken zitten. Ja, vijftig cent om naar de wc te gaan. Op mijn vijfenveertigste had ik het door: wat ben ik in godsnaam met zo’n vrouwen? Ik ben toen zeven jaar single geweest. Linda, mijn huidige vriendin, is een jaar ouder dan me. Het klikt heel goed tussen ons, we zijn al zes jaar samen. Ik voel terug standvastigheid. Niet dat ik nu een kluizenaarsleven leid; ik ga nog steeds graag uit, maar wel met haar. Naar het voetbal, vooral. Zij supportert voor Gent, ik voor Anderlecht. Als ze niet op hetzelfde moment spelen, gaan we elk weekend naar twee matchen kijken.”
Ook al ziet hij de laatste jaren meer schwalbes dan demarrages, toch klopt het hart van De Wolf nog steeds voor de koers. “Er is veel veranderd,” zegt De Wolf, wanneer hij zijn tweede Marlboro opsteekt. “De laatste jaren is de druk op de renners enorm toegenomen. Geen zege in Qatar en de ploegleiders worden zenuwachtig. Als er dan niet gewonnen wordt in de Omloop, is het seizoen al om zeep. Ik heb het meegemaakt bij Lotto; Marc Coucke hield vóór Kuurne-Brussel-Kuurne al crisisberaad. In februari, hé! De koers zat in mijn tijd ook anders in elkaar. Toen kon een stoemper als ik nog een klassieker winnen. In de Luik-Bastenaken-Luik die ik won, reed ik weg met Chiappuci op de Côte de Wanne. Da’s de eerste helling, op meer dan 100 kilometer van de meet. Daarna kwam Steven Rooks erbij en reden we bijna de hele dag vooruit. Dat zou nu nooit meer lukken. De ploegen zijn daarvoor te goed georganiseerd. Dat komt enerzijds door de oortjes, maar ook door de sterkte in de breedte. Vroeger had elk team een of twee goeie renners, nu bestaat elke ProTour-ploeg uit allemaal klasbakken. Als je bijvoorbeeld tegen Oliver Naessen zegt ‘Nu ga je een kwartier vijftig per uur rijden’, dan doet die dat gewoon. Dat was vroeger wel eventjes anders. Toen ik bij Tonton Tapis reed had ik na de eerste bevoorrading in de Amstel Gold Race geen enkele ploegmaat meer over. Toch werd ik nog derde na Frans Maassen en Maurizio Fondriest. De schellen vielen van mijn ogen toen ik bij PDM terecht kwam. Dat waren allemaal goede renners. In Utsunomiya hadden we maar liefst drie renners in de top-5: Dhaenens, Kelly en ikzelf. PDM en Panasonic waren de eerste teams die het wielrennen professioneel aanpakten. In andere teams was het vaak huilen met de pet op. Ik herinner me dat we bij Hitachi maar juiste pioens hadden voor zes renners. De rest van de ploeg kreeg minderwaardig materiaal. Dat kan je je nu toch niet meer voorstellen? Ik heb twaalf jaar gekoerst zonder helm op. En we reden ook aan 100 km/h de Madeleine af, hoor. Angst? Pfff, ge kunt toch niet dieper vallen dan het beton? Alhoewel, die valpartijen zijn niet meer hetzelfde. Hoe zwaar dat die de laatste tijd neergaan: halfdood, in coma – dat zag je bij ons niet. Zoals Wouter Weylandt aan je einde komen, ik kon me dat als renner niet voorstellen. De mogelijkheid dat je bij een valpartij het leven zou laten, dat kwam nooit bij ons op. Pas op, we hadden toen ook motors die ons omver reden hoor. Ik ben nog aan 70 km/h tegen de volgwagen geknald van Roger De Vlaeminck. Die is nog eventjes ploegleider geweest. Ik had niet opgelet en was mijn neus aan het snuiten, terwijl Tsjeete moest inhouden voor enkele boomstronkjes op de weg. M’n hele lijf geschaafd, van boven tot onder. ‘Kom, Roger, wat peper,’ zei ik. Anders blijft het bloed aan je kleren plakken. Eerst haalde ik de steentjes eruit met een washandje en dan duwde ik peper in de wonde tot die niet meer bloedde. Een trucje dat ik leerde van een bevriende beenhouwer die nogal veel in zijn vingers sneed. Het piekt wel eventjes maar je kan er een hevige bloeding mee stelpen. Soit, ik denk niet dat ze dat nu nog in het peloton toepassen.”
“De meest getalenteerde uit mijn generatie was Greg Lemond. Nooit vergeet ik hoe hij voor de start van een koers een dikke, vette, hamburger verorberde. Een fenomeen. Er waren toen nog echte patrons in het peloton. Als zo’n Bernard Hinault je aansprak, was je nog een duim groot. Ik reed met Jan Raas in dezelfde ploeg, daar keek ik echt naar op. Nu heb je zo’n figuren niet meer. Boonen en Cancellara waren de laatste, al klaagden die ook al over het gebrek aan ‘métier’ bij hun collega’s. Wij verwittigden elkaar nog als er ergens een auto langs de kant stond. Nu denken ze: ‘Als er na ons een paar tegen de grond gaan, zijn we ervan af.’”
Dirk De Wolf was de Thomas De Gendt van zijn tijd. Hij had een patent op lange vluchten, al hielden die langer stand dan bij de Schorpioen uit Semmerzake. “Ik zei altijd: als ze achter me moeten koersen, worden ze ook moe. Tijdens die Luik-Bastenaken-Luik van ’92 bleef Rooks maar naar me roepen. “Ze komen,” riep hij telkens, schrik om ingelopen te worden. “Ze komen niet,” riep ik de hele tijd terug. Pas op het einde kregen we het gezelschap van Jean-François Bernard en Davide Cassani. Maar daar had ik dus geen schrik van. Omdat ik wist dat hun inhaalmanoeuvre ook krachten had gekost. En ja hoor, ze zaten piepedood. Toen ik op de helling in Ans versnelde, kon niemand volgen. De weersomstandigheden speelden toen ook in mijn voordeel: sneeuw, regen, hagel – alles kregen we die dag op ons nek. Bij ‘wolvenweer’, wist ik dat mijn kansen stegen. Nu worden de voorjaarsklassiekers bij twintig graden gereden. Toen Philippe Gilbert de Doyenne won, was het vijfentwintig graden. Mijn busje zat vol koude drinkbussen. Neen, dat zou niks voor mij geweest zijn. Alhoewel, het WK in Japan was bloedheet, meer dan vijfendertig graden. Ik had me echter grondig op de klimatologische omstandigheden voorbereid. Omdat de luchtvochtigheid er heel hoog lag, trainde ik op de rollen in een sauna. En drie maanden op voorhand ben ik op het Japans dagritme beginnen leven. Ik stond midden in de nacht op. Zo vermeed ik een jetlag.”
Al tijdens de tweede ronde van het WK in Japan ging De Wolf mee in een grote ontsnapping. Een voor een sneuvelden ze, tot De Wolf met een handvol renners overschoot. Rudy Dhaenens kon de sprong naar de kopgroep maken en uiteindelijk gingen ze er in de laatste klim met hun tweetjes vandoor. Met een handvol seconden voorsprong vatten ze de laatste kilometers aan. “Achter ons was iedereen aan het rijden. De Italianen voor Bugno. De Spanjaarden voor Delgado. En dan had je ook nog Kelly, Lemond en Jalabert – dat waren geen sukkelaars hé. Reed ik toen met een buitenlander vooruit, we zouden nooit uit de klauwen van die mannen gebleven zijn. De kleinste aarzeling was fataal geweest, we hadden slechts 7 seconden aan de finish over. Tot een paar honderd meter voor de meet zijn we a bloc gas blijven geven. Normaal kon ik Rudy tijdens een sprint wel aan, maar na 250 km in de aanval was het vet van de soep. De krampen schoten tot achter mijn oren. Met die grote versnellingen waarmee ze nu rondrijden, had ik wellicht niet eens de finish gehaald. Toen was ons grootste versnelling nog een 52/13. Dat was mijn redding. Ik kon niet té groot trappen, zo verzuurde ik niet helemaal.”
De WK-zege van Rudy Dhaenens was een half mirakel. De Nevelaar had in zijn hele carrière nog maar een paar koersen gewonnen. Bij PDM reed hij vooral in functie van kopman Sean Kelly. Een underdog die met een landgenoot de favorieten een neus zette, daar moest wel een Belga Sport van komen. Het werd een prachtige ode aan de twee ploegmaten, tot ergens halfweg de documentaire het licht bij De Wolf uitging. Plots schoot hij uit zijn krammen tegen de interviewer. ‘Als je over geld begint, ben ik weg,’ brieste hij. Dirk heft zijn handen de hoogte in. “Ze wilden weten hoeveel Dhaenens me betaald had. Maar ik klap niet over geld. ‘Vraag ik aan jou hoeveel je bij de VRT verdient?’ vroeg ik aan die journalist. Komaan zeg, dat doe je toch niet?”
Dirk De Wolf is nog een renner van de oude stempel. Die spreken niet graag over combines, en al zeker niet over doping. PDM, de Nederlandse ploeg van Dhaenens en De Wolf, was nochtans geen onbesproken blad. In 2013 kwam aan het licht dat in de Tour van 1988 de volledige PDM-ploeg aan de doping zat. Steven Rooks en Gert-Jan Theunissen, maar ook Rudy Dhaenens en Adrie van der Poel werden van cortisone en testosteron voorzien. Dirk De Wolf, die pas twee jaar later bij PDM kwam, heeft niet veel zin om in dat potje te roeren. “Als jij me vraagt of ik ooit doping gebruikt heb, dan antwoord ik: check eens op de lijsten van de bond of ik ooit positief was. Ik sta er niet op, hé! Nam ik producten die vroeger toegelaten waren en nu niet meer? Wellicht wel. De dopinglijst was in de jaren ’90 nu eenmaal anders dan nu. Maar als je iets mag pakken, dan kan je er niet op gepakt worden. Versta je? Vergelijk het met de alcoholcontroles. Was je tien jaar geleden positief bij 0,8 promille? Neen. Nu echter wel. Ik heb het een beetje gehad met die heksenjacht in het wielrennen. De tourzeges die ze Armstrong afgenomen hebben… Doe eens normaal, alsof Ullrich wél clean reed. Het stoort me ook dat enkel wielrennen met doping gelinkt wordt, over voetballers lees je niks. Ik was de co-commentator van Michel Wuyts tijdens de Festinatour. Op een bepaald moment heb ik tijdens een uitzending op een knopje gedrukt zodat ze ons thuis niet konden horen. ‘Michel, nog één woord over doping en ik ben hier weg!’ Elke dag, elk uur, was hij over doping bezig. ‘Als hij niet stopt, geef ik hem een koek op zijn bakkes,’ heb ik toen tegen zijn collega Marc Uytterhoeven gezegd. Dat was niet enkel mijn gedacht. Ik kreeg brieven van kijkers die woest waren. ‘Klap daar nu eindelijk eens over de koers!’ schreven ze.”
“Weet je, in het dorpje waar wij in Tenerife logeren, heeft niemand minder dan Ricardo Ricco een crèmerie. We gaan daar af en toe een Dame Blanche eten. Ik heb het hem meteen gezegd: ‘Ricardo, jongen, we gaan enkel over Tenerife praten. Niks over die doping-zever.’ Die jongen was opgejaagd wild, hij is uit Italië moeten vluchten. Ik vind dat schandalig. Onlangs was ik met Johan Museeuw op stap na de sluitingsprijs van Putte-Kapellen. Een groepje mannen kruiste ons op de parking. ‘Vier sneden brood en wat wespen,’ hoorde ik er één roepen. Ik wou ze te lijf gaan, maar Johan hield me tegen. Het stoort me dat mensen zich zo gedragen. Als gij honderdzestig per uur hebt gereden met je auto, moet ik je daarover dan op straat uitschelden?”
Tijd om stoom af te laten. Dirk grijpt naar z’n pakje sigaretten en steekt er nog eentje op. “Ik heb altijd gerookt. Toen ik renner was had ik altijd een pakje Stuyvesant bij. Samen met Guy Nulens en Wilfried Nelissen staken we er dan eentje op het terras op. Doe je dat nu als prof, dan scheuren ze je contract.” Linda steekt vanuit de keuken haar hoofd in de woonkamer: ‘Dat hadden ze bij jou ook beter gedaan. Ge zit al aan twee pakken per dag!’ Dirk haalt zijn schouders op. “Ach, ik ben nu eenmaal een levensgenieter. Ik ga ook graag op restaurant, bijna elke week zit ik met mijn vriendjes Gunther Schepen en Johan Boskamp in het Nieuw Stadion te Gentbrugge. Je kan maar best van het leven profiteren, ineens kan alles voorbij zijn. Zie maar naar Rudy.”
Zevenentwintig jaar geleden zag een ontgoochelde Dirk De Wolf hoe de regenboogtrui rond de schouders van zijn vriend werd gedrapeerd. Op dat moment leek het geluk Rudy Dhaenens toe te lachen. Maar een jaar later lagen de kaarten al anders. ‘Dirk was beter wereldkampioen geworden,’ vertelde een gedemotiveerde Dhaenens aan zijn vrouw Greta. “Rudy had zichzelf veel druk opgelegd. Hij wou in zijn wereldbekertrui presteren, maar zijn conditie was niet goed. Wellicht reed hij teveel zesdaagsen in het tussenseizoen waardoor zijn lichaam in het voorjaar nog vermoeid was. In Dwars Door Vlaanderen werd hij er los afgereden. En als je de wereldtrui aanhebt, dan weet je dat de tv-camera’s daarop focussen. Die afgang, live op televisie, daar heeft hij van afgezien. Toen hij dat jaar geen platte prijs meer reed, begon hij echt in de ‘vloek van de wereldbekertrui’ te geloven. Het jaar nadien werden er hartproblemen bij hem vastgesteld en zat zijn carrière erop. Maar het ergste moest toen nog komen.”
Op 5 april 1998 mistte Rudy Dhaenens met zijn BMW een bocht aan de E40-afrit in Aalst. Hij knalde op een verlichtingspaal en raakte levensgevaarlijk gewond. Dhaenens was op weg naar Meerbeke om de R onde Van Vlaanderen te becommentariëren. “Ik zat zelf in de commentaarcabine met Michel Wuyts, toen ik het tragische nieuws over zijn accident hoorde. ’s Avonds ben ik nog naar het ziekenhuis gereden, maar hij was toen al klinisch dood. Verschrikkelijk om op die manier een vriend te verliezen. We zagen elkaar toen bijna elke dag, want we gaven samen les aan de wielerschool in Aalst. Ondertussen heb ik al véél vrienden uit het wielermilieu zien verdwijnen: Serge Baguet, Claudy Criquielion, Dimitri De Fauw…”
Dirk zucht even en trekt aan zijn sigaret. “Het is raar hoe een leven kan lopen. Bij Rudy ging het na die dag in Japan met zijn carrière bergafwaarts, bij mij crescendo. Twee jaar later won ik mijn enige klassieker. Natuurlijk vind ik het spijtig dat ik geen wereldkampioen werd, al was de ontgoocheling na het WK van ’89 in Chambéry groter. Daar had niet Greg Lemond, maar ik wereldkampioen moeten worden. Ik was zo stom om niet naar Eddy Merckx, de bondscoach, te luisteren. ‘Dirk, het gaat morgen slecht weer zijn in de Alpen, leg regentubes op,’ zei hij me. Maar bij de start was het dertig graden en nam ik de tubes met de groene etiketten in plaats van de gele. Op twee ronden van het einde reed ik van de favorieten weg. Enkel een moegestreden Thierry Claveyrolat en Dmitri Konisjev reden nog voor me uit. Het was echter beginnen gieten en toen ik bijna aan hun wiel was, ging ik in een flauwe bocht onderuit. Met een juiste bandenkeuze was ik recht gebleven en won ik. Mijn grootste ontgoocheling, al kon mijn tweede plaats in de Parijs-Roubaix van ‘89 ook wel tellen.”
Net voor Carrefour de l’Arbre demarreerde De Wolf toen uit een elitegroepje met Eddy Planckaert, Marc Madiot, Gilbert Duclos-Lassalle, Hedwig Van Hooydonck en Jean-Marie Wampers. Hij nam snel een tiental seconden en leek op weg naar de zege. “Iedereen keek naar Eddy Planckaert om het gat toe te rijden. Ze wisten dat hij de snelste was. Zo kon ik makkelijk mijn voorsprong uitbreiden. Maar toen viel Eddy plots en zat het spel op de wagen. Jean-Marie Wampers reed solo naar me toe. Hij klopte me op de piste.” Zwijgt even. “Ik vond dat hij toen nogal snel bij me was. Er waren toen nog weinig tv-camera’s hé. (knipoogt) Al heb ik geen bewijzen dat hij uit de wind werd gezet.” Dirk steekt gniffelend nog een sigaretje op. “Berten De Kimpe was toen mijn ploegdirecteur. Eén van de tofste kerels die er op de wereld rondliepen, maar tevens een regelrechte gangster. Als een renner iets verdiende, wou Albèrke altijd per se meedelen. Het was een echte sjacheraar; tubes verkopen, fietskaders verpatsen, altijd was hij aan het marchanderen. In die tijd waren bijna alle ploegleiders volksfiguren. Jef Braeckevelt was een facteur en Hilaire Verschueren had thuis 80 koeien lopen. En dan had je nog Paul De Baeremaecker, je kent hem wellicht nog uit de VT4-soap Kermiskoersen. Die man kwam uit de paardensport. “Zotte Polle” noemden ze hem in Aalst. (Die bijnaam was terecht. Zo riskeerde Baeremaecker zijn leven door voor een weddingschap in een kooi van een circustijger te kruipen. Hij stond erom bekend om met zijn volgwagen bewust de achteruitkijkspiegels van andere ploegleiders eraf te rijden en zat er niet mee in om af en toe het koersverloop te beïnvloeden. Zo bestuurde hij de neutrale wagen die Nico Mattan uit de wind zette toen die Gent-Wevelgem won; red) Geen sprake van dat zo iemand nu nog een wielerploeg zou leiden.”
37 jaar zat De Wolf in het wielermilieu. Eerst als renner, dan als jeugdcoach en uiteindelijk als vipchauffeur bij Lotto. Wolfke stond bekend als dé afsnijkampioen; elk straatje en bocht in België wist hij liggen, dé ideale troef om genodigden tijdens een wielerwedstrijd verschillende keren de doortocht van de renners te tonen. “Man, dat waren tijden,” glundert hij. “Ik reed soms het erf van een boer op omdat er vanachter in zijn hof een wegel lag waarlangs ik kon afsnijden. Hoe wij door de dorpjes vlamden, dat was gekkenwerk. Honderden verkeersboetes heeft Marc Coucke moeten betalen. En dan spreek ik nog niet over de schade aan de wagens. Samen met Luc Meersman, de vader van Gianni, hebben we ooit eens Parijs-Roubaix verkend. Na drie uur marcheerde niks nog: de remmen kapot, de onderplaat eraf, de banden stuk. Toen we in Waregem bij de firma aankwamen, hebben we alle kapotte onderdelen met die van een nieuwe wagen verwisseld. Ik heb in die periode ook Jo Planckaert opgeleid, want geloof me: vipchauffeur, dat is een stiel op zich.” Dirk neemt pen en papier en tekent snel enkele lussen op een papier. “Voor de Ronde van Vlaanderen zijn er twee heilige principes: je moet altijd aan de buitenkant van een lus wegrijden; duik je naar binnen, dan rij je je vast en geraak je een hele dag niet meer weg. En als je ergens stopt, moet je zo fout mogelijk parkeren. Half over de weg desnoods, zodat er niemand door kan. Dan blokkeer je de anderen, terwijl jij vrij kan wegrijden.” Bij Lotto was Dirk ook de mentor van Philippe Gilbert. De Waal deed al in de jeugdcategorieën beroep op De Wolfs expertise. Toen Gilbert in 2011 bij Lotto zowat elke koers won, stond Dirk op de eerste rij mee te genieten. “Vooral het BK in Hooglede blijft me bij. De dag voor een wedstrijd reed Phil zich altijd los achter mijn wagen. Meestal zo’n anderhalf uurtje, een 70-tal kilometer. Maar toen kwam hij al na zeven kilometer naast me rijden. ‘Het is goed geweest, Dirk, zet mijn fiets maar op het dak.’ Niemand kan zijn vormpeil zo goed inschatten als Gilbert. De dag erna reed hij Boonen, viervoudig Roubaix-winnaar, los uit het wiel op de enige kasseistrook. Maar Phil is dan ook een supertalent. Weet je hoe ik de klasbakken er bij de jeugd uithaal? Ze moeten aan 80 km/h tegen je bumper durven te rijden. Ik moet tssstssstsss horen; hun wiel moet het rubber verbranden. Sagan kruipt in je koffer, Gilbert en Boonen ook. Jurgen Van Goolen kon rap met de fiets rijden, maar toen hij eens achter mijn wagen reed, wist ik dat hij geen topper zou worden. Hij kon te weinig sturen en dan verbruik je teveel vermogen. Sagan zie je in een peloton niet rijden. Die zoekt altijd het plaatsje op waar het vereiste vermogen minimaal is. Hij zal nooit 150 watt trappen, als hij er maar honderd nodig heeft. Maar daarvoor is dus stuurkunst en durf vereist.”
Toen Gilbert na zijn boerenjaar in 2011 naar BMC trok, was er geen plaats voor Dirk De Wolf. Na 13 jaar moest hij afscheid nemen van zijn poulain. “Bepaalde mensen in het wielermilieu gun ik voortaan geen blik meer. Voor de goede orde: Phil is daar niet bij,” klonk het toen bitter. Volgens De Wolf wou de toenmalige technische staf van BMC – Rik Verbrugge én John Lelangue – niet met hem samenwerken. “Hadden Piva en Peiper daar toen al gezeten, dan was ik wellicht met Phil meegegaan. Maar Lelangue moest me niet, een vete die al 20 jaar speelde. Zijn vader werkte bij Merckx en hij hing daar als jong gastje rond. Blijkbaar heb ik hem eens een draai rond zijn oren gegeven toen hij in mijn weg liep. Maar hij is net als mij een Brusselaar en die vergeten niet snel. Al is de afkeer wederzijds. Meneer heeft het gemaakt in de wielerwereld, ‘t is te zeggen: hij loopt in een kostuumpje rond. Je weet, ik heb het niet voor chiqué-gasten. Toen Gilbert bij BMC geen platte prijs meer reed, heb ik hem een sneer in de krant gegeven. ‘Zou Lelangue eens niet tegen Gilbert zeggen dat hij wat moet beginnen trainen? Dat mag wel, voor die drie miljoen die ze hem betalen.’ Pas op, ik begreep dat Phil het wat liet hangen. Met zo’n berg geld en een leven onder de zon in Monaco, zou ik ook al eens eerder op training afdraaien.” Maar Lelangue apprecieerde het gratis advies van Gilberts mentor niet. Toen journalisten hem vragen stelden over het belabberd vormpeil van zijn kopman, snauwde hij: ‘Vraag het aan De Wolf.’
Dirk neemt een paar lange halen van zijn sigaret. “Kijk, Jeroen. Eén ding moet je weten: ik ben altijd rechtuit geweest en hou me voor niemand in. Zo heb ik de baas van de spoorwegen, Jannie Haek, eens naar huis gestuurd omdat hij zijn manieren niet kon houden. We hadden hem bij Lotto te gast in de Tour en die bleef maar over alles zagen: het hotel was niet goed, het eten was slecht, de koers trok op niks, enzovoort. ‘Blijf dan maar boven je boeken van de NMBS zitten,’ zei ik, en ik heb hem in Montpellier op de eerste trein gezet. Dat ik door mijn onbehouwen gedrag een job als ploegleider gemist heb? Ik zou het niet eens willen zijn. Elke ex-renner wil vandaag in het peloton aan de slag. Als jij voor 200 euro per dag ploegleider wil zijn, kruipt er één vanachter je rug die zegt: ‘Ik doe het wel voor honderd.’ Voor niks gaan werken, dat doe ik niet meer. Gelukkig hoeft dat ook niet. Tijdens mijn laatste jaren als renner, heb ik goed geboerd. Bij Gatorade, reed ik toch aan 15 miljoen Belgische frank per jaar rond. Al moest ik er wel 7 miljoen van afgeven aan de belastingen. We waren toen nog zo slim niet om naar Monaco te trekken. Maar ik mag niet klagen, er zijn een paar van mijn collega’s die veel minder hebben… Heb jij Guy Nulens nog weten koersen? Wel, die jongen heeft niks meer. Elk jaar organiseer ik een feestje voor mijn ex-collega’s in de Loanton te Affligem. Wel, dan betalen we de naft van Guy om bij ons te komen. Veel sporters maken de fout om achter hun carrière met zaken te beginnen. Zoals mijn maat Günther Schepens die veel geld in een kledingzaak verloor. Of ze gaan zoals Rudy Dhaenens op de beurs spelen. Neen, sporters kunnen maar best in de sport blijven: als tv-analist of zo. Maar weet je wat de aller-aller-slechtste investering is die een sportman kan doen? Trouwen! Weet je wat je moet doen als renner? Tot je vijfendertigste bij je moeder wonen. Haar een derde van je prée geven en haar de was en de plas laten doen. En wanneer je een lief hebt, dan poep je ze maar op je kamer. Want trouwen en daarna een scheiding aan je rekker hebben, dat kost centen, vriend.”