The big day: vogelen van Knokke tot Kallo.
Ja, ik vogel graag. En ik ben niet de enige. Meer en meer kijken mensen geïnteresseerd naar onze gevederde vrienden. Sommigen willen enkel de naam van het beestje weten, anderen reizen de wereld af op zoek naar zeldzame soorten. Want wat is er nu leuker dan te zeggen dat je als eerste een Orpheus’ spotvogel gezien hebt? U begrijpt er niks van? Lees gerust verder.

Een frisse vrijdag in mei, halfvijf ’s morgens. Het is nog donker als ik de E40 in Drongen verlaat. Op de achterbank van m’n wagen ligt een verrekijker, de Petersons vogelgids en twee rubberen laarzen. Wanneer ik de dorpskom nader, gaat de telefoon. ‘Dag Jeroen, Geert hier. Ben je geïnteresseerd in een steenuil en gekraagde roodstaart? Rij dan als de bliksem de veldwegel naast restaurant Pietje Pek in. Twee minuten later treedt het silhouet van een lange man uit het donker. Vlaanderens beste vogelaar staat voor mijn  wagen, de telescoop in aanslag. ‘Hoor je die haastige sip-sip-sie-sitti-sie-sie?’ vraagt hij meteen. Ik kijk hem stomverbaasd aan. ‘Da’s de zang van de grauwe vliegenvanger.’ Al meteen wordt duidelijk dat Geert in een ander universum leeft. Hij loopt energiek in het rond, z’n kop net als z’n gevederde collega’s heen en weer draaiend om elk mogelijk geluid en beweging te traceren. ‘Kjieuw, kjieuw, kjieuw …’ kirt hij plots. Eventjes waan ik me in de eerste ronde van Idool, maar Geert verklaart zich nader. ‘Da’s de roep van een steenuil, hij zit hier in de bosjes. ’

Vorig jaar verscheen in de VS de film, The Big Year. De prent is gebaseerd op waargebeurde feiten en belicht het fenomeen twitchen: het gericht op zoek gaan naar verschillende soorten vogels. In de film nemen drie mannen het tegen elkaar op om in één jaar tijd zoveel mogelijk vogels te spotten. Ze doorkruisen als gekken de Verenigde Staten en ontzien niets of niemand om hun doel te bereiken. Eentje laat zelfs z’n vrouw tijdens de bevalling stikken omdat hij 200 km verder een sneeuwuil wil gaan spotten. Een jaar vogelen lijkt me iets te dolletjes, dus heb ik met Geert een Big Day gepland. Een hele dag zal ik zoveel mogelijk verschillende vogels proberen te spotten. Het Belgische record – 144 species – staat op zijn naam en dat wil hij graag breken. ‘De koolmees en de heggemus kunnen we ook al opschrijven,’ zegt Geert terwijl hij beide namen in z’n zwart boekje noteert. ‘Euh Geert… Sorry, maar ik heb hier nog geen pluimpje, laat staan een vogel gezien.’ Hij grijnst. ‘Je hoeft ze niet fysiek te zien. Auditieve waarnemingen tellen ook. Héél veel vogelsoorten kunnen uiterlijk bijna niet van elkaar onderscheiden worden. De zang is vaak het enige criterium om ze te determineren.’ De Gentenaar kent honderden vogelgeluiden uit het hoofd. De sieskewiet van een vink, dat lukt me nog net, maar de rest heb ik nooit kunnen memoriseren, een zeldzame koekoek niet te nagesproken. ‘Toch is het niet zo moeilijk,’ zegt Geert. ‘Heb je er al eens bij stilgestaan hoeveel stemgeluiden je kent? Dat zijn er duizenden! Nog voor iemand z’n naam zegt aan de telefoon weet je meestal al wie het is. Als je Barack Obama of David Bowie op de radio hoort, hoeft de presentator die ook niet aan te kondigen. Dat is met vogels net hetzelfde, alleen moet je het wél interesseren. Anders slaan de hersenen die info niet op.’ Hij houdt even z’n adem in en neemt z’n notaboekje. ‘Ik heb net een winterkoninkje gehoord.’

Geert Spanoghe heeft van z’n passie z’n beroep gemaakt. Bij het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek inventariseert hij de broedende vogels op Antwerpen Linkeroever. Ook op reis gaat de verrekijker mee. Als Geert Spanoghe ergens neerstrijkt is het om vogels te spotten. ‘Onlangs zat ik in Ethiopïe. Van de endemische soorten (red. de soorten die enkel in het land leven) heb ik er maar weinig gemist.’ Geert Spanoghe is een fenomeen. Van de ca. 10.000 soorten vogels die op onze planeet rondvliegen, heeft hij er al zo’n 7000 gezien. De meeste mensen kunnen amper een merel van een kraai onderscheiden en zullen in hun leven nooit meer dan honderd verschillende vogels herkennen. Zelf kom ik na dertig jaar vogelen niet eens aan 420 soorten. Ik ben dus een ornithologische ramp.

Net zoals tennissers een ATP-ranking hebben, houden vogelaars ook ranglijsten bij. Naast de Year List, waarin vanaf Nieuwjaar elke birder z’n soorten noteert, is de belangrijkste de Life List. Deze ranking – te raadplegen op www.surfbirds.com – wordt momenteel aangevoerd door de 79-jarige Tom Gullick. De Brit zag tot nu toe 8935 vogels, niemand deed ooit beter. Z’n grote voorbeeld was Phoebe Snertsinger, een Amerikaanse die pas op haar vijftigste, in 1981, met vogelen begon. Toen werd bij haar terminale huidkanker vastgesteld. In plaats van in een zetel weg te teren, trok ze naar Alaska om vogels te spotten. Bij haar thuiskomst bleek ze plots genezen. Als dochter van een rijke reclamemagnaat, gaf ze haar job op en ging fulltime birden. Ze reisde naar de meest afgelegen plekken ter wereld en schuwde hierbij het gevaar niet: aan een verlaten meer in Papoea-Guinea werd ze door vijf inboorlingen verkracht en halfdood achtergelaten. Toch keerde ze een jaar later naar dezelfde plek terug om een paar ontbrekende paradijsvogels te zoeken. In 1999 was haar geluk op. Tijdens een vogeltrip in Madagascar, dook ze met een busje een ravijn in en was op slag dood. Op het moment van haar overlijden had ze 8398 species gezien, een record. De laatste vogel die ze zag, de uiterst zeldzame roodschouder vanga, werd hierdoor wereldberoemd. De kans dat Geert vandaag z’n Life List uitbreidt is quasi nihil. Alle vogels die in Europa leven – zo’n 600-tal –  heeft hij al gezien. ‘Of het moet zijn dat er één of andere exoot met een cargoschip meekomt,’ zegt Geert. ‘Zo zijn er ooit eens sneeuwuilen in Zeebrugge geraakt. Het schip voer doorheen de Noordelijke Ijszee en de uilen hadden tijdens een storm eventjes beschutting gezocht. Aangezien ze makkelijk 14 dagen zonder voedsel kunnen, overleefden ze probleemloos de overtocht naar België.’

Dodaars

We zetten koers naar de kust, de plek waar in ons land het meest soorten vogels voorkomen. Onderweg houden we even halt in de Uitkerkse polders. Geert zit naast me en tuurt doorheen z’n verrekijker over de rietvelden. ‘Blauwborst, nachtegaal, rietgors, tafeleend, krakeend, buizerd, grauwe gans, graspieper, zwartkop, braamsluiper …’ mompelt hij. Ik sta perplex. Na nog geen uur staat de teller al op veertig stuks. ‘Je mag geen slechte ogen hebben voor deze job,’ zeg ik bewonderend. ‘Voor slechte ogen bestaan brillen,’ zegt Geert droogjes. ‘Wat telt is concentratie en een geoefend gehoor. Ik kan vanop honderd meter de zang van twee grasmussen horen. Als ik nog maar een piepje hoor weet ik al wat er rond me zit.’ De gsm van Geert gaat af, een collega birdwatcher hangt aan de lijn. ‘Ha, Bart. Zit die bruinkeelortolaan nog aan de Blokkersdijk? Nee? Spijtig…’ Birdwatchers houden elkaar constant op de hoogte. Dat doen ze telefonisch, maar ook via gespecialiseerde services zoals de Belgian rare bird alert. Voor 20 euro per jaar, stuurt men elke bijzondere waarneming naar je mailbox. ‘Pestvogel gesignaleerd in de lijsterbesboom aan kantine in de Gentse Blaarmeersen, lees je dan. Men levert zelfs de GPS-coördinaten mee. Op dat moment kan je twee dingen doen: of je vlamt als een gek naar Gent met het risico dat de pestvogel intussen al op een terrasje in Noord-Frankrijk zit, of je blijft in je zetel naar Belga Sport kijken. Ik kies voor het laatste, maar niet Geert Spanoghe. ‘Gisteren is er in de Kieldrechtse polders een bruinkeelortolaan neergestreken,’ zegt Geert. ‘Die vogel broedt normaal in Griekenland en werd nooit eerder in België waargenomen, een heel zeldzame dwaalgast dus. Normaal moest ik een vergadering van Natuurpunt voorzitten, maar toen ik het nieuws per sms kreeg ben ik onmiddellijk naar Antwerpen gevlogen. Toen ik eraan kwam was er al 30 man ter plaatse. Ze werden gek toen ze het beestje zagen.’

Echte birders laten voor een dwaalgast een smachtende Véronique De Kock in de bedstede achter. Ze zitten er ook niet mee in om naar de andere kant van Europa te rijden. Vorig jaar streek er in een tuin te Loppem een zwartkeellijster neer. Normaal zie je dat beestje enkel in Siberië, dus trokken de vogelfreaks in extase naar de West-Vlaamse gemeente. De eigenaar van de tuin wist niet wat hem overkwam: plots zaten er Portugezen, Britten en Tsjechen in z’n keuken. Fanatieke natuurliefhebbers verwijten de vogelaars dat hun gedrag het milieu niet ten goede komt. Hun grote verplaatsingen met de wagen leveren een aanzienlijke bijdrage aan de CO-uitstoot.  Spanoghe, zelf bestuurslid in de milieuvereniging Natuurpunt, haalt z’n schouders op. ‘Die kerels die daarover zagen zijn dezelfde die de zondag met hun auto naar het voetbal rijden. Ik vind dat triestig. Net als degene die beweren dat elke natuurliefhebber een vegetariër moet zijn. Ik ben niet zo voor het belerend vingertje. De natuur is er voor iedereen.’

Half acht, we bevinden ons in het natuurgebied ‘De Fonteintjes’, een duinenrij in Blankenberge. Geert kijkt sip. ‘Er is teveel wind, dat is niet goed voor de vogeltrek. Normaal zie je hier heel wat vogels voorbij vliegen, maar nu is het noppes.’ Noppes is voor Geert een ruim begrip. Op een half uur tijd slaagt hij er toch in om zo’n tiental soorten te sprokkelen. Een kwartier later voel ik voor het eerst opwinding. Geert trekt me aan de arm en wijst naar de hemel. ‘Dat is een jagende slechtvalk.’ De Falco peregrinus is met z’n 175 km/h de snelste vogel uit het dierenrijk. Als een F16 stort de valk zich op een weerloze spreeuw, waarmee hij achter een appartementenblok verdwijnt.  Het schouwspel is mooi, maar nog belangrijker is dat ik de vogel nooit eerder zag. M’n eerste lifer vandaag is een feit. Fier zet ik een kruisje naast de slechtvalk in m’n Petersons vogelgids.

Een uur later staan we aan een kuststrook in Knokke-Heist. Volgens Geert geen gewone plek. ‘De Sasgeul in de Baai van Heist is een hotspot voor de Vlaamse vogelaar. Het is strategisch ideaal gelegen. Een verlaten strandstrook die door de haven verlicht wordt en dus een aantrekkingspool is voor trekkende vogels die willen rusten.’ Geert staart vanop zo’n driehonderd meter doorheen z’n telescoop naar een groepje meeuwen. Voor mij grijs-witte eenheidsworst, maar hij herkent er maar liefst zes verschillende soorten in. ‘Zilvermeeuw, kleine mantelmeeuw, grote mantelmeeuw, kokmeeuw, stormmeeuw, misschien zelfs een ringsnavelmeeuw,’ murmelt hij terwijl hij door de zoeker van z’n telelens staart. Ik kijk ernaar als een moeder naar haar pasgeboren zesling. Het is onmogelijk om er enig verschil in te zien. ‘Het is nochtans eenvoudig hoor,’ zegt Geert. ‘De ene soort is al wat struiser dan de andere. Anderen hebben dan weer een lichter kleur van poten.’ M’n gids tuurt over de zee en blijft uit de losse pols vogelsoorten citeren: visdiefje, gierzwaluw, tureluur, scholekster,… Plots krijg ik een onaangename gedachte. Wat als hij me iets op de mouw spelt? Wie ben ik om hem tegen te spreken? Wanneer hij een zwart stipje dat zo’n twintig kilometer verder boven zee hangt, zonder aarzelen een grote jager noemt, trek ik m’n stoute schoenen aan.

‘Sorry Geert, maar kan dat niks anders zijn?’

-‘Wat dan?’

‘Een sportvliegtuigje boven Dover, bijvoorbeeld.’

-‘Ik begrijp je niet. Wat bedoel je?’

‘Dat er geen controle is op dat spelletje van jullie. Als ik verkondig dat ik hier net een condor gezien heb, wie gaat het tegendeel bewijzen?’

Geert kijkt me lachend aan. ‘Wie de boel belazert, valt snel door de mand. De rest kijkt immers mee. Unieke waarnemingen worden bijna altijd door andere birdwatchers bevestigd. Als jij een zwavelborsttoekan in je tuin signaleert, terwijl de rest van België niks speciaals heeft zien overvliegen, dan is dat verdacht. Als dat een paar keer gebeurt, is je reputatie naar de knoppen.’

Geert neemt me vervolgens mee naar een aanpalend bosje mee. ‘Kom, we gaan pissen,’ zegt hij, terwijl hij een ratelend geluid met z’n keel maakt. Ik kijk verbaasd op.  ‘Euh, Geert. Je hebt me toch niet voor het ledigen van je blaas nodig?’ Hij lacht. ‘Pishing, beste vriend, is het lokken van andere vogels door hun alarmkreten na te bootsen. Zo geraken ze geëxciteerd en krijg je ze te zien. Een waterral kan je bijvoorbeeld lokken door varkensbiggen te imiteren.’ Plots grijpt hij me bij de arm. ‘Daar in die struik zijn de koolmezen onrustig. Meestal een teken dat er een roofvogel in de buurt is.’ Nog voor z’n woorden koud zijn, vliegt er een sperwer boven m’n hoofd. Een man met een getunede poedel – het beestje heeft zelfs wollen oorwarmers aan – komt geïnteresseerd dichterbij. ‘Zijn jullie van de boekskes? Ik weet waar Betty woont,’ gniffelt de man terwijl hij geobsedeerd naar mijn telelens kijkt. Aan zijn VTM-petje te zien staat er een homo blankenbergiens voor ons, het soort dat met twee ijscrèmes in z’n handen graag naar Eric en Sanne gaapt. ‘Neen, we komen vogelen,’ zeg ik, meteen beseffend dat dubbelzinnigheid niet aan de West-Vlaamse medemens is besteedt.

‘Met Betty?’ vraagt het bloedrode jeneverkopje.

-‘In geen duizend jaar. We zoeken vogels. Je weet wel, die beestjes die in de lucht vliegen en nestjes bouwen. En wil je ons nu laten? Je hebt net een Pontische meeuw en een Bonapartes strandloper weggejaagd.’ Ik merk even een kortsluiting onder het VTM-petje, maar de walnoothersentjes herstellen zich snel. ‘Dan heb ik goed nieuws voor jullie,’ zegt hij. ‘Ik heb thuis een kanarie.’

We worden afgeleid door een patrijs. Volgens het oud volksgeloof, is de patrijs de DSK uit de vogelwereld. Net als de Franse geilaard, kan hij z’n cloaca niet in z’n broek houden. Als het wijfje tochtig is, zou ze al bevrucht worden door de wind die uit de richting van het mannetje komt. ‘De mannetjes lozen hun zaad al wanneer ze het wijfje horen. Patrijzen zijn zo hartstochtelijk dat ze de wetten van de natuur vergeten, waardoor mannetjes zich ook met elkaar gaan verenigen. Het zaad vliegt er zelfs uit wanneer ze voor een spiegel staan,” schreef de bioloog Joannes Jonstonus in 1660.  Patrijzen zijn niet de enige vogels met een hoog libido. Mussen kunnen in een uur makkelijk twintig keer vogelen. Men at ze vroeger op omdat hun vlees hielp tegen impotentie. Ook kwartels zouden hete duvels zijn, al staan ze ook – weliswaar onterecht – symbool voor doofheid. De spreuk ‘zo doof als een kwartel’ vindt zijn oorsprong in het gedrag van de vogel. Wanneer er gevaar dreigt, gaat de angstige kwartel ineengedoken en onbeweeglijk op de grond zitten. Zelfs een geweerschot kan hem niet doen opvliegen.  Daardoor dacht men dat het beest niet hoorde. Onzin natuurlijk, of het moet zijn dat je van poepen echt doof wordt.

Naast een patrijs, noteert Geert ook nog een vink, groenling, Vlaamse gaai, grote gele kwikstaart, cetti’s zanger, tuinfluiter, kneu, roodborstje en winterkonink op z’n lijst. Klokslag 10 uur zitten we al 71 soorten, net halverwege het record. Ik begin euforisch te worden, maar Geert zet me snel met m’n voeten op de grond. ‘Aan honderd stuks geraak je snel, daarna begint het pas. We kunnen in de auto beter wat minder praten en naar de lucht kijken, dan zien we misschien nog een blauwe kiekendief. Hou ook de paaltjes van de prikkeldraden in het oog. Daar zitten graag grauwe klauwieren op.’

Kleine Karekiet

Elf uur, we rijden doorheen de Hazegraspolder naar het Zwin. ‘Stop even,’ zegt Geert plots. ‘Dit is hier een goed plekje voor de spotvogel.’ Net wanneer we het portier openen, stormt er een razende Duitse herder naar ons toe. Sneller dan het licht, zitten we terug in onze wagen. ‘Vogels kijken, het is niet altijd zonder risico,’ zegt Geert. ‘In Ethiopië keek ik naar een paar kraanvogels en hoorde plots een vreemd gegrom achter me. Een leeuwin was achter me aan geslopen. Ik was een hartaanval nabij, maar gelukkig draaide het beest zich om en verdween.’ Birdwatchers zijn gek. Ze schuwen voor het zien van een zeldzame vogel de risico’s niet. Er zijn vogelaars door tijgers opgevreten terwijl ze naar vogels gaapten. Een paar jaar geleden verloor een Vlaamse ornitholoog nog een been toen hij in de jungle van Costa Rica op een bosmeester stapte. Deze adder wordt beschouwd als de gevaarlijkste slang ter wereld. Als ze je bijten, ben je binnen een paar uur dood. Ze hebben de man z’n been moeten afzetten om hem te redden.

‘Wie vogels wil spotten, moet de gangbare paden verlaten en dan neem je natuurlijk risico’s,’ zegt Geert. ‘In Ethiopïe zijn een kameraad en ik op een bepaald moment in een stammenoorlog terecht gekomen. Op een afgelegen wegje zagen we plots een groepje mannen in traditionele klederdracht met lange speren voorbij marcheren. We schiepen er weinig aandacht aan, tot we in een nabij dorp met het stamhoofd praatten. Hebben jullie onze soldaten niet gekruist? Ze gaan in een nabij dorp iemand vermoorden. Blijkbaar had die één van hun vrouwen verkracht en was er een strafexpeditie uitgestuurd.” Geert speurt stoïcijns de toppen van de struiken in het Zwinbos af. Plots horen we een soort muzikaal gebabbel. ‘Dat is de Orpheus spotvogel,’ kirt Geert opgewekt. Eindelijk bespeur ik bij m’n kompaan enig enthousiasme. ‘Dat is dit jaar de eerste waarneming in West-Vlaanderen, daar ben ik quasi zeker van,’ zegt hij plechtig. Maar ook de Orpheus spotvogel, zal ik niet zien. ‘Hij vertoont zich enkel bij goed weer, het is een echte zonneklopper,’ verantwoordt Geert de afwezigheid van de gele zangvogel. Ondanks de bewolking, mag de oogst in het Zwin er best wezen. Verschillende soorten steltlopers en eenden doen ons aantal aandikken. Klokslag twaalf uur, staat de teller op 102 soorten.

 

Het is tijd om een nieuw blik vogels te openen en daarvoor trekken we naar de Gentste Ossemeersen. Daar krijg ik m’n tweede kick van de dag. Een lepelaar staat zo’n honderd meter voor me naar visjes te zoeken. Helemaal in trance van m’n nieuwste ontdekking, ga ik de overmoedige toer op. ‘Geert, ik denk dat ik een waterral hoor,’ zeg ik bij het horen van enkele bizarre geluiden aan de waterkant. De ontnuchtering volgt snel. ‘Nee Jeroen, dat zijn kwakende kikkers.’ Deemoedig buig ik het hoofd, ik zal voortaan twee keer nadenken voor ik m’n mond opentrek. De vogelgod van Vlaanderen tuurt intussen alweer door z’n verrekijker. ‘Godverdomme, draai je dan toch om, stom beest,’ roept hij geïrriteerd.

‘Wat is er?’ vraag ik verbaasd.

‘Ik denk dat daar een roodpootvalk vliegt, maar zolang ik z’n onderkant niet zie, ben ik het niet honderd procent zeker. Het is alleszins geen havik. Die kan je makkelijk herkennen omdat de kraaien en kauwen erboven vliegen. Dat doen ze omdat een havik enkel op z’n prooien kan duiken. Zolang je hoger dan hem blijft, loop je geen risico.’ De havik is een moordmachine. Hij verorbert met plezier gibberende konijntjes, maar ook kraaien, spechten en uilen. De toppredator heeft de naam bikkelhard en onbuigzaam te zijn, vandaar dat het comateus bedplassertje Ariël Sharon ook een havik werd genoemd. Veel vliegen er niet meer in Vlaanderen rond. In de jaren ’70 werden ze door duivenmelkers en jachtopzieners met hagel doorzeefd. Dat kan je nu beter laten. De VUB van Brussel berekende de ecologische waarde van een havik en kwamen op 500.000 euro uit, een schadeclaim om u tegen te zeggen. Ter vergelijking: de ouders van An en Eefje kregen tijdens het proces Dutroux een schadevergoeding van 62.000 euro toegewezen. Je kan in België beter een mens dan een vogel mollen.

We zijn intussen in de Gentse kanaalzone beland. Ik vind het vreemd om in een industriegebied naar vogels te loeren, maar de braakliggende terreinen tussen de chemiereuzen en staalbedrijven zijn volgens Geert – behalve de erkende natuurreservaten – nog de enige biotoop waar bepaalde vogels kunnen gedijen. ‘Al de rest is om zeep,’ zegt Geert cynisch. ‘Vroeger zaten de vogels in landbouwgebied, maar dat is voorbij. Door overbemesting krijg je eutrofiëring waardoor de biodiversiteit afneemt. Er ontstaat één dominante vegetatie waardoor de variatie aan insecten en vogels verminderen. Door overbemesting groeien de grassen ook veel sneller. Ze worden veel te vroeg gemaaid, waardoor vogels de tijd niet meer hebben om hun nesten af te werken en jongen te kweken. En dan zwijg ik nog over de pesticiden. Elk jaar vinden we massagraven in de nestkastjes. Een koolmees gaat voor haar jongen op zoek naar rupsen, maar als er net gesproeid is, vergiftigt ze haar kroost.”

Het is al voorbij vijf uur wanneer we het Heidebos in Wachtebeke induiken. Al twaalf uur hos ik achter mijn onvermoeibare gids aan en dat begint z’n tol te eisen. Ik heb blaren op m’n voeten en een pijnlijke rug. Bovendien zie ik scheel van de honger. De ellende is plots vergeten als ik een grote zwarte vogel met een rode kap op een boom ontwaar. Het haar komt recht op m’n armen. Voor me zit de vogel die ik al jaren zoek: een zwarte specht. Ik voel me net een paparazzi die net Pippa Middleton zonder onderbroekje aantrof, maar Geert zet me met m’n voeten op de grond: ‘Man, daar loop je toch niet wild van? Er zijn een paar honderd koppels in Vlaanderen.’ Spechten hebben me altijd gefascineerd. Als kind vroeg ik me af of ze van dat getimmer nooit hoofdpijn kregen. (Blijkbaar zitten hun hersenen in een soort isolerende mousse die de schokken opvangen.) Normaal boren ze met hun snavel in de boomschors naar insecten, maar ik zag ooit hoe een bonte specht non-stop tegen het metaal van een zendmast roffelde. Héél intelligent kwam het niet over, maar blijkbaar doen ze dat wel meer. In 1995 heeft een koppel spechten vijf weken het ruimteveer Discovery aan de grond gehouden. De lovebirds hadden 71 gaten in de bekleding van de brandstoftanks gepikt. Voorheen hadden de spechten de basis van Cape Canaveral niet durven aanvallen omdat er in de buurt van het ruimteveer uilen nestelden. Maar toen die tijdens een lancering levend geroosterd werden, zagen de spechten – bij gebrek aan hun natuurlijke predator – hun kans schoon. De schade werd op tien miljoen dollar geraamd. Bij de NASA zijn ze geen fan meer van Woody Woodpecker.

Acht uur. Na een boompieper en een zwarte mees, staat de teller nu op 128 stuks.  We rijden naar het Groot Rietveld in Kallo, de finale stopplaats. Maar eerst wil ik eten. ‘Snel een steak in een restaurant?’ vraag ik aan Geert. ‘Ben je gek? We hebben maar twee uur  licht meer. We zullen een pak friet halen en deze in de vogelkijkhut van Blokkersdijk opeten.’ Geert gelooft nog in het breken van het record, maar dan moet vanaf nu alles meezitten. Het begin is veelbelovend. Terwijl ik een lauwe friet doorheen een zwerm muggen in m’n mond stop, ziet Geert een geoorde fuut, een dwergmeeuw, en een zwarte stern doorheen z’n telescoop. Plots komen er twee andere vogelkijkers op ons toegestapt. ‘Hey Geert, al iets gezien vandaag?’ vraagt een man die er als Bart De Wever in scoutsbroek uitziet. ‘Niks,’ antwoordt Geert droog. Ik hoor het in Keulen donderen. ‘Heb jij ze nog allemaal op een rijtje?’ fluister ik hem toe. ‘Al vijftien uur loop ik achter je gat naar vogels te gapen. Honderdachtentwintig namen staan er in dat notaboekje en dan beweer jij dat we niks gezien hebben.’ Geert haalt alweer laconiek z’n schouders op. ‘Er zat gewoon niks spectaculairs tussen. Je kan tegen die gasten moeilijk uitpakken met een zwarte specht.’

Intussen gaat de zon onder. Ik ben kapot, maar Geert is onvermoeibaar. Hij blijft zo fris als een hoentje over elke beek springen. En met succes, in het Groot Rietveld van Kallo spot hij nog een baardmannetje en een sprinkhaanzanger. ‘Dat zijn dan de laatste geweest,’ zeg ik. Geert kijkt me aan alsof hij de finale van de Champions League heeft verloren. ‘We kunnen nog een paar nachtsoorten gaan zoeken. Ik weet nog een ransuil en een nachtzwaluw zitten,’ zegt hij. ‘Vergeet het, Geert. We zijn al bijna 17 uur bezig. Ik ben doodop. Honderdvijfendertig stuks is toch ook mooi?’ Net op dat moment horen we het geluid van een misthoorn. Zonder dat ik het beest ooit zag, weet ik wat het is. ‘Een roerdomp,’ zeg ik vastberaden. ‘Klopt,’ zegt Geert. ‘Afsluiten met de roep van de mooiste en zeldzaamste reiger, kan daar iets tegen op?’ vraag ik. Z’n antwoord is kort maar verlossend. ‘Nee.’

(Verscheen eerder in P-magazine (2013))

Tekst: Jeroen Denaeghel

Foto’s: Jelle Vermeersch /Jeroen Denaeghel