Enkel de wielerfan met het olifantengeheugen herinnert zich nog 19 mei 2005. De eerste bergrit van de Giro trok over de Passo Duran en eindigde in Zoldo Alto. Topfavoriet Damiano Cunego zakte door het ijs en Ivan Basso nam het roze. En wij hadden een nieuwe Lucien Van Impe. Zijn naam was Wim Van Huffel. Snuffel voor de vrienden. Gezwind peddelde de 25-jarige Lotto-renner met klimgeiten Danilo Di Luca en Gilberto Simoni mee. Hij eindigde uiteindelijk zesde in de loodzware Dolomietenetappe. Het hart van wielerminnend Vlaanderen sloeg over. “Van Huffel nieuw Vlaams klimtalent” kopte de Gazet Van Antwerpen. “Over die prestatie zal in Meilegem nog lang over worden gesproken,” zei vrouwlief Nathalie aan de journalist. Ze wist toen nog niet dat haar man de winnaar van de Giro zou bepalen.
Dertien jaar later. Voor me in het Zottegems café Meileken zit een scherpe Wim Van Huffel (38). “Hier sprongen we vaak na de training binnen,” zegt hij, aan een Ename Dubbel slurpend. We, dat was een verzameling beroepsrenners, afkomstig uit de Zwalmstreek. In het land van watermolens en holle wegen werd de trainingsarbeid graag bezegeld met een biertje. Maar dat is voor straks. Nu moeten we het over die onwaarschijnlijke Giro van 2005 hebben.
“Ik ben vertrokken met de ambitie om hem gewoon uit te rijden. De eerste dagen moest ik knechten voor Robbie McEwen. Dan laat je je in de slotkilometers al eens vermoeid uitzakken, waardoor je snel een paar minuten aan de broek krijgt. Ik stond daar toen niet bij stil, maar dat heeft me toch wat plaatsen in het eindklassement gekost. Uiteindelijk eindigde ik maar op dertien minuten van de winnaar… Soit, in de eerste bergetappe mocht ik van de ploegleiding mijn zin doen. ‘Zie eens hoever je geraakt,’ zeiden ze. Tot mijn eigen verbazing reden de favorieten me niet los. Tijdens de slotklim kon ik het tempo van Simoni niet volgen, maar uiteindelijk verloor ik tijdens de slotklim weinig tijd op hem. En belangrijker: ik had niet het gevoel dat ik me stuk had gereden.”
Wim Van Huffel had al eerder bewezen te kunnen klimmen. Bij de beloften werd hij tweede in Luik-Bastenaken-Luik. En een jaar voor zijn doorbraak in de Giro was hij in de Midi Libre op een colletje naar ene Lance Armstrong toegereden. “Ik reed toen nog bij Vlaanderen-T-Interim. De mensen van Lotto hadden dat gezien en boden me een contract aan. Ik zat meteen in de kern voor de rondes, ik heb nooit nog een voorjaarsklassieker mogen rijden. Zonde, want ik kon écht wel uit de voeten in de Vlaamse Ardennen. Dat is mijn streek, ik weet er elke steen liggen en kan de hellingen snel oprijden. Maar ik heb dat nooit kunnen bewijzen, ook al werd ik in mijn eerste jaar vierde in de Brabantse pijl. Eens je het etiketje van ronderenner had, bleef je dat bij Lotto ook.”
Nog steeds beschouwt Wim Van Huffel zich niet als een klimmer. “Ik kon goed bergop rijden, dat is iets anders,” glimlacht hij. “Dat had ik voor het eerst door in 2003. In de Ronde van Murcia zaten er renners Euskaltel en Kelme naast me te zweten. ‘Hmm, ik kan toch een stukske bergop fietsen,’ dacht ik. Maar een échte klimmer, dat ben ik niet. Daar reed ik een paar tanden te groot voor. Honderd omwentelingen trappen, zoals sommige Colombianen, dat kon ik niet. Dan ontplofte ik. Vandaar dat ik het liefst regelmatige cols had, waar de stijgingspercentages onder de tien procent bleven. Dan kregen ze me er moeilijk af.”
De Savoldelli-saga
Van Huffel had nog een andere troef: zijn recuperatievermogen. Veel renners slepen zich naar het einde van een grote rittenkoers, hij werd steeds sterker. De terugval die iedereen in de Giro van 2005 verwachtte, kwam er niet. Tijdens elke bergrit nestelde hij zich in de top-tien. In de allesbeslissende koninginnenrit naar Sestrière werd Wim Van Huffel zelfs wereldnieuws. Op de flanken van de Finestre ging hij voor het oog van de tv-camera’s voor een zwalpende Paolo Savoldelli uitrijden. De roze truidrager was de tour aan het verliezen aan Gilberto Simoni. Uiteindelijk zou die laatste achtentwintig seconden tekort komen omdat Van Huffel kilometers lang Savoldelli op sleeptouw had genomen. “Ik heb het altijd ontkend, maar ik zat inderdaad in de slag,” glundert Van Huffel. “Mijn ploegleider Herman Frison had contact gehad met Laurenzo Lapage, de ploegleider van Savoldelli. Hij zei in mijn oortje dat ik hem moest meepakken. Eén ding hadden ze over het hoofd gezien: de tv-camera die altijd bij de roze trui bleef. Op tv zag je Savoldelli naar me roepen dat ik trager moest rijden. Achteraf zat het spel op de wagen. Guido Bontempi, de ploegdirecteur van Simoni, was razend. Ook de publieke opinie keerde zich tegen ons. Gilberto Simoni, die uitkwam voor Lampre, een Italiaanse ploeg, was bij de tifosi véél geliefder dan Savoldelli die bij Discovery Channel reed. We hebben die dag met Lotto weinig vrienden gemaakt. Ik weet nog dat Marc Coucke, onze baas, er niet mee kon lachen. ‘Dit wil ik nooit meer zien,’ zei hij. ‘Vanaf nu rijden jullie zelf om te winnen. En niet om anderen daarbij te helpen.’ Ik snap hem wel. Als sponsor wil je niet gelinkt worden aan combines.” Van Huffel vertelde ook nooit eerder dat hij een financiële compensatie kreeg voor zijn daad van naastenliefde. “Ja, ik heb iets van Savoldelli gekregen. Hoeveel zeg ik niet, maar het was een bedrag met een aantal nullekes. Dat was welgekomen, want ik had niet zo’n dik contract bij Lotto. En ik heb er wel voor gewerkt, hé. En risico’s gepakt. Savoldelli was een fantastische daler, zijn bijnaam was niet zomaar Il Falco. Tijdens de afdaling van de Finestre, deed ik het zowat in mijn broek om bij hem te kunnen blijven. Neen, ik heb geen spijt dat ik met hem een deal sloot. Ik had toen niks meer te winnen of te verliezen. En door die combine herinneren zich nog veel mensen mijn prestatie in de Giro. Had ik het niet gedaan was men me misschien al vergeten.” Bij zijn thuiskomst werd Van Huffel in Meilegem ontvangen als een ware volksheld. “Een tv-ploeg, journalisten, de boekskes – iedereen moest me spreken. Mijn mond viel open van verbazing. Ik zat ginder in Italië, dus had geen idee wat zich op het thuisfront afspeelde. De mensen in Meilegem namen zelfs congé om naar de Giro te kunnen kijken. Heel mijn dorp werd gek. En het werd daarna alleen maar erger.”
Met Vino op de Ventoux
Op 9 juni 2005 waren ze in Meilegem het delirium nabij. In de vierde etappe van de Dauphiné Libéré voltrok zich een mirakel dat zelfs de Mariaverschijningen uit het naburige Kerselare deed verbleken. Op de flanken van de Mont Ventoux, zo’n handvol kilometers voor Chalet Renard, knalde Snuffel van Lance Armstrong en de andere favorieten weg. Zijn solotocht leek te slagen, maar een kilometer voor de top werd hij ingehaald door Alexander Vinokourov en José Angel Marchante. De Belg werd derde op zestien seconden. De stunt van Van Huffel moet indruk gemaakt hebben. Op ‘de wielersite’, het digitaal archief van alle wielerwedstrijden, is zijn prestatie vereeuwigd. ‘Belgische klimsensatie Wim Van Huffel’ staat er onder een foto van een zwoegende Van Huffel in het maanlandschap te lezen. Niemand kon toen vermoeden dat het vanaf toen alleen nog maar bergafwaarts zou gaan.“Die etappe was het mooiste maar tegelijk ook het meest ontgoochelend moment uit mijn carrière. Ik had die rit altijd moeten winnen. Een paar maanden later werd Vinokourov gepakt op bloeddoping. Hij was niet de enige die toen met de kluuten vol reed. Je moet de top-10 van die rit eens bekijken: Floyd Landis, Lance Armstrong, Inigo Landaluze, Levi Leipheimer, Andrey Kashechkin – allemaal liepen ze later tegen de dopinglamp. Terwijl ik met wat druivensuiker rondreed. Dan ben je goed gebukt, natuurlijk. Ik moet toen héél goed zijn geweest.”
Is het de frustratie voor de oneerlijke strijd die hij voerde? De drang naar de successen die hij niet kende? Of is hij gewoon de eerlijkste jongen van het peloton? “Als ik de kans had gekregen, had ik wellicht net hetzelfde gedaan,” zegt Wim, terwijl hij van zijn Ename nipt. “Het is me nooit aangeboden, maar het moet verdomd moeilijk geweest zijn om daar nee tegen te zeggen. Zeker als je weet dat de helft van het peloton het ook doet.”
2006 moest het jaar van de bevestiging worden. Alan Peiper, ploegleider bij Lotto, ontfermde zich over het grote klimtalent en wou dat Van Huffel met het SRM-systeem ging werken. Dat is een trainingsmethode waar d.m.v. vermogensmeting en hartslagmonitoring de conditie nauwgezet opgebouwd wordt. “Mogelijks is het daar beginnen fout lopen,” zegt Wim. “Trainingsschema’s waren mijn ding niet. Het ging tegen mijn natuur in. Ik train graag op gevoel. Als ik goede benen had, vloog ik à l’improviste een helling op. Nu moest ik me soms inhouden omdat er een cijfertje op mijn kilometriek stond te pinken.” De verwachtingen voor de Giro van 2006 waren hoog gespannen. Een top-10 werd vooropgesteld, al droomde wielerminnend Vlaanderen stiekem van meer. “Ik reed graag in Italië. De Tour is vlammen van in het begin, maar in de Giro kent elke etappe een rustige aanloop. Voor een diesel als ik, is dat ideaal,” vertelt Wim. “Aanvankelijk liep alles gesmeerd, maar in de eerste bergetappe merkte ik dat de favorieten iets te snel voor me reden. Niet veel, zo’n één kilometer per uur, maar juist genoeg om ze niet te kunnen volgen. Was ik minder goed dat het jaar voordien omdat ik met dat SRM-systeem trainde? Of waren de anderen sterker geworden omdat ze beter geprepareerd waren? Achteraf weten we dat in 2006 zowat de helft van het peloton bloeddoping gebruikte, dus ik vermoed het laatste. Toch werd ik nog 17e in die Giro. Nu zou dat bij een Vlaamse renner op applaus onthaald worden, maar voor mij voelde het aan als een ontgoocheling. De tweede tegenslag kwam een paar weken later: ik mocht niet mee naar de Tour. Ik werd opgeofferd omdat Robbie McEwen iemand extra in zijn sprinttreintje wou. Het jaar nadien had ik brute pech. Ik was in de running voor een goed eindklassement in de Giro, maar viel ik tijdens de afdaling van de Col d’Agnello. Twee dagen heb ik nog met een genaaide knie geprobeerd om verder te rijden, maar die draadjes in mijn knieholte trokken tegen. De pijn was niet te harden. Uiteindelijk heb ik na de twaalfde etappe opgegeven. Ik was zwaar ontgoocheld. Ik kon het zelfs niet opbrengen om op tv naar de Giro te kijken.”
Ook al kon hij geldige excuses inroepen, zijn resultaten in 2006 en 2007 waren niet wat de ploegleiding gehoopt had. Ze hadden dan ook weinig zin om zijn 3-jarig contract te verlengen. Van Huffel wist meteen hoe laat het was: als hij zijn carrière wou redden, moest hij in 2008 presteren. “Het was erop of eronder. Ik moest in de Giro top tien rijden, maar ik zakte al snel door het ijs. Waarom ging het niet meer? Die vraag heb ik me honderd keren gesteld. Uren heb ik met de ploegdokter samen gezeten. Wat doe ik verkeerd? Het deed er niet meer toe. Ik voelde dat de ploeg me wou opzij schuiven. Als ze je voor een rondeke in Zeeuws-Vlaanderen i.p.v. de Tour selecteren, dan weet je hoe laat het is.”
Leffegozer.
Het blijft even stil aan tafel. Wim drinkt zijn glas bier uit. Hét signaal om een hoofdstuk aan te snijden waar mijn gast al een uur lang omheen fietst. Als je de geruchten mag geloven, zit Van Huffel exact op de plaats waar het fout liep: Café Meileken, een gezellige bruine kroeg aan het station van Zottegem. “Met de coureurs van de streek – Mario De Clercq, Serge Baguet, Peter Van Petegem, Kevin Van Impe – stopten we hier vaak na onze training. En dan dronken we een Leffe. En soms nog een tweede. We staken dat niet weg, maar de media dikten dit aan. Ik weet nog dat ik bij mijn thuiskomst van de Giro, voor de krantenfotograaf met een reusachtige pint bier moest poseren. Op die manier krijg je een naam. Ik werd ineens de Leffegozer genoemd.”
Niet ten onrechte, blijkt uit het verhaal van een Lotto-mecanicien. Die had gemerkt dat Van Huffels reiskoffer merkelijk zwaarder woog dan de rest van de valiezen. Toen hij diezelfde koffer een week later van de hoteltrap sleurde, hoorde hij glas rinkelen. Bleek dat Snuffels reiskoffer vol zat met lege Leffe-flesje. “Dat verhaal is ferm overdreven. Ja, ik stak wel eens een sixpack-kratje in m’n koffer. Anderen namen naar het buitenland snoep en koeken mee, is dat dan zoveel beter? Sagan staat toch ook op het podium een Kwaremont te drinken? Wat is het verschil? Ik was trouwens niet de enige bij Lotto, hé. Wim Vansevenant en Peter Van Petegem dronken ook graag. “
Eind 2008, kon Alan Peiper, ploegleider van Lotto, het niet meer aanzien. In een interview met Het Laatste Nieuws klaagde hij het drankmisbruik binnen de ploeg aan. ‘Er zijn renners die daags voor een wedstrijd een halve fles wijn en drie pinten soldaat maken,’ vertelt hij. ‘Vorig jaar zijn ze allemaal ‘ziek’ afgestapt in de Ronde van Polen, maar de avond ervoor stonden ze wel nog om drie uur in een discotheek te dansen.’ Van Huffel voelde zich aangesproken. ‘Een halve fles wijn en wat pinten bij het eten, is dat nu zo erg?’ reageerde hij verbouwereerd in de krant. Tien jaar later is Van Huffel er nog steeds van overtuigd dat hij toen niks verkeerd deed. “Je moet Alan Peiper een beetje kennen. Hij was maniakaal met gezonde voeding bezig. Bovendien is hij een Australiër, die kunnen niet met onze Bourgondische mentaliteit overweg. Als Peiper ons één pint zag drinken werd hij al ambetant. Terwijl Herman Frison en Marc Sergeant naar de andere kant uitkeken. Die wisten: zolang je voldoende traint, maakt dat allemaal niks uit. Eten en drinken, ik doe dat nu eenmaal graag. Ik was ook niet beschaamd om daags voor de koers de frituur binnen te springen. Frietjes met wat mayonaise en stoverij, ge gaat mij toch niet vertellen dat dit slecht is? Bij mij bleef daar niks van plakken. Ik mocht een halve bak bier uitdrinken, mijn gewicht bleef hetzelfde. Ach, het was toen tenminste nog gezellig in de rennershotels. Vandaag zitten ze allemaal met hun laptop op de kamer. Wij zaten met z’n allen in de bar wat te klappen over koetjes en kalfjes. Behalve Cadel Evans, die was na het eten altijd onmiddellijk weg. Hij zonderde zich altijd af, je geraakte daar niet bij binnen. Als je op die manier carrière wil maken, pfff. Dan koers ik liever niet.”
Van Huffel veegde wel meer koersregels aan zijn laars. Zo trof Marc Sergeant hem eens om halfelf ’s avonds in een steegje van een Toscaans dorpje aan. In tegenstelling tot zijn collega’s, die elke minuut rust tijdens de Giro optimaal benutten, ging Snuffel graag eens op toeristische uitstap. “Ik kon dat niet, al die uren op mijn bed liggen. Ik kwam zot, ik moest iets kunnen zien. Een avondwandelingske maken, dat was voor mijn pure ontspanning. Veel rust had ik trouwens niet nodig, ik recupereerde snel. Zeker bij klaarlichte dag kon ik niet op mijn bed blijven liggen. Ik moest naar buiten. En slapen kunt ge genoeg als ge dood zijt, niet? Nu nog lig ik maar vier uur per dag in bed.”
Ik probeer Wim te overtuigen dat zijn levensstijl toch vragen oproept. Ik haal figuren als Sven Nys, Jurgen Van den Broeck en Chris Froome aan. Renners die ascetisch leefden, en daar ook de vruchten van plukten. Van Huffel haalt zijn schouders op. “Ik wil ook een beetje geleefd hebben. Kijk naar mijn maat Serge (red; Baguet); die is er al niet meer.” Wim stopt met praten en kijkt even naar buiten. “Ik vind het zo onrechtvaardig. Elke keer ik voorbij zijn huis fiets, voel ik me ellendig. Daarom: pluk de dag. Als je te horen krijgt dat je kanker hebt, dan is het te laat om van het leven te profiteren. Ik mag er niet aan denken dat dit me zou overkomen.” Van Huffel kucht eventjes, er volgt een kleine bekentenis. “Ik heb me bij Lotto een beetje laten meeslepen door de oudere garde. Niet Alan Peiper deelde de lakens uit, maar Peter Van Petegem. Naar hem keken we op. De Peet had wel twee keer de Ronde en Parijs-Roubaix gewonnen, hé? Wat kon Alan inbrengen tegen iemand met zo’n palmares? Hij stond machteloos. Ik had wel wat met hem te doen. Alan Peiper was eigenlijk een fijne mens. Hij zag potentieel in mij en ontfermde zich over mij. Maar we waren gewoon tegenpolen: hij een gezondheidsfreak, ik een Bourgondiër. Spijtig dat het zo tussen ons is gelopen, ik moet hem zwaar ontgoocheld hebben.”
Eind 2008 werd Van Huffel bij Lotto bedankt voor bewezen diensten. Hij moest zich tevreden stellen met een plekje bij Vorarlberg-Corratec, een Oostenrijkse continentale ploeg. “Ik wou me in de kijker rijden om naar een grotere ploeg te kunnen verkassen, maar dat team reed alleen maar koersen in Oost- en Centraal Europa. Na een jaar moest ik vertrekken omdat mijn transportkosten te hoog waren. Dat kwam omdat ik het vliegtuig moest nemen, terwijl de andere renners met de auto naar de koers kwamen. Dan heb ik nog effe bij een Griekse ploeg gekoerst, maar toen was ik al in mijn hoofd geen renner meer.”
Dertig jaar was Wim Van Huffel toen hij zijn fiets aan de wilgen hing. “In het begin was ik wel wat verbitterd. Ik had vandaag moeten koersen. De wielersport is nu véél zuiverder. Dat zie je aan de neoprofs die nu wel meekunnen in het peloton. Vroeger werden alle eerstejaars van het kastje naar de muur gereden. Zelf heb ik maar één fout gemaakt: ik had na mijn boerenjaar in 2005 nooit bij Lotto mogen bijtekenen. De ploegleiders bij Lotto, dat waren – met alle respect- stoempers, hé. De mannen van het Vlaamse werk. Niemand van de ploegleiding had ervaring in grote rondes. Ik had naar een buitenlandse ploeg moeten verkassen. De aanbiedingen had ik: T-Mobile en CSC waren geïnteresseerd.”
Hij kijkt door de ruit van het café en wijst de Panos aan waar hij vaak met zijn trainingsmakkers voor een boterkoek stopte. Een blijvende herinnering aan verloren vrienden en verloren dromen. “Ik heb ervan afgezien dat het plots gedaan was. Op je dertigste wil je niet stoppen met koersen. Ik had gehoopt tot mijn achtendertigste, zo oud ben ik nu, door te kunnen gaan. Dat ik niet voor mijn vak geleefd heb, dat wil ik niet horen. Kijk eens naar mijn lichaam, zelfs nu zie ik er nog fit uit. Elke dag probeer ik een uur of twee te fietsen, langs de Schelde of op de bergjes van de Zwalm. Ik ben nog altijd zot van de koers. Zo ben ik ploegleider bij VDM-Trawobo-cycling, een ploeg van beloften en eliterenners zonder contract. Die jonge gasten schrikken als ze mijn naam googelen. ‘Heb jij dat allemaal gepresteerd?’ vragen ze dan. Dat doet deugd. Mijn twee zonen, Matteo en Moreno, twaalf en negen jaar oud, koersen ook. Deze zomer neem ik ze mee naar de Ventoux, die ga ik drie keer met hen beklimmen. Ik wil hen tonen waar hun papa zijn mooiste dag als renner beleefde. En hen doen beseffen dat ze héél blij mogen zijn als ze hem ooit als coureur zullen oprijden. Er zijn er niet zoveel die dat kunnen zeggen, laat staan dat ze er op het podium hebben gestaan.”
“Ik kan niet zonder de koers. Mijn passie voor het wielrennen, speelde mee in mijn beslissing om beroepsmilitair te worden. Hierdoor kon ik blijven sporten. Ik reed er bij de militaire ploeg, al stelde dit weinig voor. Ik verveelde me eigenlijk. ’s Voormiddags een paar uur fietsen, soms een dagmars en wat schietoefeningen, dat was het zowat. Drie jaar zat ik in Leopoldsburg, tot ze op een dag zeiden ze dat ik met mijn gevechtseenheid naar Afghanistan moest. ‘Dat zie je van hier,’ zei ik en ik vroeg mijn overplaatsing aan. Toen ik die niet kreeg, heb ik m’n ontslag bij het leger ingediend. Gelukkig, want ik was daar niet zo goed bezig. Elke dag had ik om vier uur gedaan, wat moet je alleen op je kamer in de kazerne? Dan trek je met andere soldaten het stad in om potten te pakken. Man, daar heb ik toch wat achterover gekapt, hoor. Dat kon eigenlijk niet blijven duren. Als je elke dag veel drinkt, voel je je karakter veranderen. Je wordt prikkelbaarder. Dat was niet goed voor mij, ik moest daar weg. En toen ben ik maar facteur geworden. Eerst bracht ik met de fiets de post in Wetteren rond. Plezant, tot je op ronde moet als het de stenen uit de grond vriest. Sinds een paar jaar rijd ik met de camion rond. Om twaalf uur ’s nachts vertrek ik in Gent en breng ik de post naar de kantoren in Oost- en West-Vlaanderen. Zo in het donker, als iedereen slaapt, de baan op, ik doe dat graag. Jok, ik ben content nu.”
Foto’s: Karoly Effenberg